Enkele voorbeelden van lesopeningen zijn: De foto: met een foto in je hand of op het digibord wek je bij binnenkomst direct de interesse van leerlingen. Een mooi begin van een gesprek. De stem: laat een geluidsfragment afspelen terwijl je zelf nog niet in de klas bent.
Tips om een goede instructie te geven:
Praat luid en duidelijk en geef aan hoe lang je instructie duurt. Houd het kort en bondig. Geef aan wat de leerlingen gaan doen. Geef aan hoe ze het moeten doen.
De afspraken om rust in de klas te krijgen zijn niet duidelijk. Rust in de klas creëer je door samen afspraken te maken over hoe je met elkaar omgaat. In de meeste groepen worden wel regels afgesproken waar je je aan te houden hebt. Soms zijn het schoolbrede regels, maar meestal worden ze wel per groep gemaakt.
Het is van belang om de lesdoelen SMARTI te formuleren, dat wil zeggen: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden en Inspirerend. Soms wordt er ook gesproken van SMART doelen. Een leerkracht moet voordat de les begint, duidelijk hebben wat hij deze les wil bereiken.
Een effectieve les vraagt om een verantwoorde opbouw. Leren heeft verschillende fasen. Om open te staan voor het leerdoel en is een motiverende introductie een belangrijk begin. Nieuwe dingen vragen daarna om een uitleg.
Vraag de leerlingen naar relevante voorkennis. Laat alle leerlingen opschrijven wat ze weten, laat het in duo's overleggen of bespreken en bespreek uiteindelijk klassikaal. Op deze manier zet je alle leerlingen aan het denken en aan het werk.
Zijn dagen beginnen rond 07.30-08.00 uur en eindigen meestal rond 17.30. "Je bent gauw 9 tot 10 uur op een dag bezig." Pouls dag bestaat uit verschillende delen, zegt hij. "Je begint de dag en daarna ben je met de kinderen, in die tijd heb je eigenlijk geen pauze."
Hierbij proberen leerlingen zich in te leven en op te schrijven wat je echt zou doen, niet wat je denkt wat het juiste zou zijn om te doen in een ideale situatie.
De beginsituatie is het niveau wat de kinderen al beheersen en hun voorkennis van de leerstof, voordat de leraar start met de les. Het gaat om alle kennis, vaardigheden en houdingen die de leerlingen voorafgaand aan een les moeten hebben om de les te kunnen volgen.
Zitten, staan of lopen brengen alle drie een andere energie in de klas. Het laagste energieniveau is zitten, het hoogste energieniveau is lopen. Staan zit ertussenin. Wil je de aandacht van de klas hebben, dan is het beter om te gaan staan dan rond te lopen.
Leervragen moet je niet veralgemeniseren, maar breng je in relatie tot je dagelijks werk. Een goede leervraag gaat over jezelf, is enkelvoudig, is open, gaat over leren en is spannend. Vanuit de leervraag interpreteer je alle gebeurtenissen in je werk en in je leven. Laat de ervaring maar komen.
De school vindt jassen in de klas onveilig. Bij lessen als scheikunde of techniek kan een overdaad aan jassen gevaren opleveren voor de leerlingen. Bovendien moeten de scholieren tegen elkaar beschermd worden. Mevrouw Bloem: ,,In jassen kun je ook voorwerpen verbergen om klasgenoten mee te bedreigen.''
Wees concreet; gebruik duidelijke taal
Wees heel duidelijk met het omschrijven van gedrag als er iets gebeurt dat je niet wilt. Gebruik heldere woorden die leerlingen begrijpen. Een heel simpel voorbeeld. Stel dat een (jonge) leerling door de gang heen glijdt.