Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
Net als bij dierlijke cellen vind je bij plantencellen de onderdelen cytoplasma, celkern en celmembraan. Plantencellen hebben ook een celwand, een vacuole en plastiden. Plastiden: In het cytoplasma van plantencellen komen plastiden voor.
In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Wat zijn de verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen? Dierlijke cellen hebben geen celwand én geen vacuole, plantaardige cellen wel. Plantaardige cellen kunnen (afhankelijk van welk deel van de plant ze zijn) bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels hebben.
Daarnaast hebben beide cellen een celkern . De celkern is het brein in de cel en bevat DNA, het erfelijke materiaal van een organisme. De celkern is gevuld met kernplasma en wordt omringt door een kernmembraan. Dan zijn er ook nog een aantal verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen.
Het kernmembraan is een dubbele laag die de celkern omsluit , waar de chromosomen zich bevinden.
Een plantaardige cel is een cel zoals die bij planten en algen voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een celwand, een membraan, een laagje cytoplasma en een vacuole: de grote, centrale ruimte die gevuld is met water en opgeloste stoffen.
De exacte hoeveelheid erfelijk materiaal die elke plant in zijn cellen draagt, verschilt per soort. Maar welke plant veel of weinig DNA heeft, is niet van buiten te zien. Een grotere hoeveelheid DNA staat niet gelijk aan een complexere soort.
Waarom hebben plantencellen deze extra organellen nodig? Dierlijke cellen bevatten een andere set organellen dan plantencellen om te kunnen functioneren. Ten eerste bevatten plantencellen chloroplasten die hen in staat stellen om fotosynthese te doen en energie te produceren. Omdat dierlijke cellen niet fotosynthetiseren, hebben ze geen chloroplasten nodig .
Een bacterie is een cel zonder celkern en wordt ook wel een micro-organisme genoemd. Ze zijn zo klein, dat ze nog net met de lichtmicroscoop te zien zijn. Bacteriën zien er onder de microscoop uit als bolletjes, staafjes of spiraaltjes.
RBC en bloedplaatjes die in eukaryoten voorkomen, hebben ook geen kern. Het zijn RBC (rode bloedlichaampjes) en bloedplaatjes.
Rode bloedcellen hebben geen kern en bevatten geen DNA. Andere cellen met een kern bevatten dus wel DNA en kunnen gebruikt worden om DNA te bepalen.
Eukaryoten zijn een groep van organismen met complexe cellen die een celkern en andere interne organellen bevatten. Ze behoren tot een van de drie domeinen van het leven, naast Bacteria en Archaea. Voorbeelden van eukaryoten zijn onder andere:Dieren: mensen, honden, katten, olifanten, enz.
Celwanden zijn de buitenste laag van het plasmamembraan van de cel van planten, schimmels en bacteriën. Dierlijke cellen hebben geen structuur nodig om bij elkaar te blijven in vergelijking met plantencellen.
Elke menselijke cel bevat in de celkern 23 paar chromosomen, tijdens de S fase zal de cel uiteindelijk 46 chromosoom paren hebben.
Bijna alle algen zijn eukaryoten, behalve de cyanobacteriën.Deze hebben geen celkernen of celmembranen, en fotosynthese wordt direct in het cytoplasma gedaan, in plaats van in speciale organellen.
De celkern of nucleus is het door een membraan omsloten deel van een cel waarin het genetisch materiaal (DNA) is opgeslagen. Alle levende wezens waarvan de cellen een kern bevatten, behoren tot de eukaryoten: dit zijn de planten, dieren, schimmels en de eencellige protisten.
Eindantwoord:
Plantencellen bevatten chloroplasten voor fotosynthese en centrale vacuolen voor opslag en structurele integriteit . Dierlijke cellen hebben deze niet nodig.
De celwand omringt het plasmamembraan van plantencellen en biedt treksterkte en bescherming tegen mechanische en osmotische stress . Het stelt cellen ook in staat om turgordruk te ontwikkelen, wat de druk is van de celinhoud tegen de celwand.
Planten hebben DNA (desoxyribonucleïnezuur) omdat ze levende wezens zijn. Hoewel chloroplasten en mitochondriën wat genetisch materiaal bevatten, bevat de kern het grootste deel van het DNA in plantencellen.
DNA aflezen
Het modelplantje Arabidopsis tha- liana (Zandraket), dat veel gebruikt wordt in genetisch onderzoek aan planten, was de eerste plant in 2000. Maar ook van Rijst en Sojaboon kent men inmiddels het DNA grotendeels. Sinds 2006 is ook de eerste DNA volgorde van een boom bekend: de Populier.
Cellen met een celkern noemen we eukaryoten. Alle prokoryoten zijn ééncellige bacteriën of arcaea. De archaea zijn een apart domein. Archaea lijken qua bouw en levenswijze erg op bacterien, maar archaea hebben ook kenmerken van de eukaryoten.
Naast chromosomen in hun celkernen bevatten plantencellen ook DNA in organellen. Dit zijn aparte compartimentjes die een specfieke functie hebben, zoals chloroplasten voor fotosynthese (vastleggen van zonne-energie en CO2 in suikers) en mitochondriën (vrijmaken van energie uit suikers).
Peroxisomen zijn organellen die in alle eukaryote organismen (planten, dieren, schimmels) voorkomen en een grote diversiteit aan functies hebben. Ze vormen een belangrijk onderdeel van elke cel.
Een plantencel kan knappen als er te veel water aanwezig is.