1) onderling verband Voorbeeld: `Meng olie en azijn in de verhouding 2 : 1. `Synoniem: proportie naar verhouding (in vergelij...
Verhouding kan zijn: een relatie tussen twee of meer mensen in het algemeen. een buitenechtelijke relatie. een relatie tussen twee grootheden van hetzelfde type, bijvoorbeeld een helling (afstand / stijging), zie verhouding (wiskunde)
verhouding (zn) : afmeting, dimensie, evenredigheid, grootte, maat, omvang, proportie, ratio, reden, schaal, uitgebreidheid. verhouding (zn) : band, betrekking, connectie, relatie, verband.
Een verhouding laat zien hoe twee getallen zich tot elkaar verhouden. Een verhouding zegt niets over de grootte van de getallen.
In de wiskunde is de verhouding (ratio) tussen twee grootheden het quotiënt ervan. Soms wordt een speciale schrijfwijze gebruikt met behulp van een dubbele punt. Als het quotiënt bijvoorbeeld 3 is wordt dit genoteerd als 3:1 en uitgesproken als 3 staat tot 1 of 3 op 1.
Een verhouding geeft weer hoe getallen zich tot elkaar verhouden. Een verhouding is te schrijven als een deel van een geheel, een breuk, een percentage of bijvoorbeeld als staat tot.
Schaalverhouding 1:1, de feitelijke verhouding tussen het originele object en de afbeelding ervan of het model. 1:1-lijn, een lijn in het Cartesisch coördinatenstelsel. 1:1-beeldverhouding, een vierkant formaat.
Soms willen we de verhouding weergeven tussen 2 getallen. Bijvoorbeeld: wat is 40% van 20? Dat is 40 honderdsten van 20, dus als we 20 koekjes delen in 100 gelijke stukjes (veel succes daarmee!), 40 van die delen zijn dan onze 40% van 20 koekjes.
Schaalberekeningen. Is de schaal 1 : 50 dan is het model 50 keer kleiner dan in werkelijkheid. Wil je de maten van het model weten, dan deel je de echte maten door 50. Vandaar het deelteken.
Als je bijvoorbeeld een feestje geeft wil je van te voren weten hoeveel cola je in huis moet halen. Als je erop rekent dat 2 mensen samen 1 fles cola opdrinken, dan krijg je de verhouding aantal mensen : aantal flessen cola = 2 : 1.
illustratie, monster, proef, proefstuk, prototype, staal, staaltje. voorbeeld (zn) : exempel, ideaal, model, paradigma, toonbeeld.
Een verhouding is een relatie tussen mensen, dingen of getallen. Bij een verhouding houden verschillende zaken verband elkaar. In de wiskunde heb je ook een verhouding (die de relatie aangeeft tussen twee getallen), zie hiervoor Verhouding (wiskunde).
1 staat tot 5 = 1 : 5 = 1 / 5 = 1 op 5. Je ziet meteen aan de derde notatie dat breuken ook verhoudingen bevatten. Het percentage is ook een veel gebruikte verhouding. De verhouding 1 staat tot 5 is dezelfde verhouding als 20 staat tot 100 en kan je dus schrijven als 20%.
3 : 5 betekent: bij elke 3 eenheden van A horen 5 eenheden van B, en omgekeerd.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
Je kind heeft dan uitgerekend hoeveel procent 1/5 deel van 100 is. Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%. Hoe bereken je een procentuele verandering?
In de wiskunde is een percentage een gedeelte van 100. Bijvoorbeeld, voor de verhouding tussen het getal 5 en het getal 20 (berekend als 5 gedeeld door 20) kunnen we zeggen 0,4 of 40%.
Visuele uitleg van de begrippen een derde en een kwart. Je verdeelt één pannekoek onder drie kinderen. Elk kind krijgt dan een derde pannekoek want één gedeeld door drie is gelijk aan een derde; 1 : 3 = 1/3.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
Wanneer iets 1/3 deel is van iets anders, kan je de breuk omzetten naar een kommagetal: 1/3 = 0,33...Dit wil dan zeggen dat het ongeveer 33 % zal zijn. (Het kommagetal x 100, dus.) Dit is logisch, aangezien een 'geheel' steeds 100 % is. 1/3 daarvan is 33,33...
Wanneer er bijvoorbeeld 4:1 staat, betekent dit 4 delen water en 1 deel product. vb: voor 1 liter heb je 800 ml water en 200 ml product nodig.
1:10 wordt uitgesproken als “één op tien”. Wat eigenlijk niet meer of minder wil zeggen als 1 deel product, en 10 delen water. Hoe je dat dan praktisch maakt? Laten we het voorbeeld van 1:10 nemen, dus 1 deel product, 10delen water, maakt in totaal 11 delen.
Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%. Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%.