Werkwoord. Ik ging. Jij ging. Hij, zij, het ging.
Ten eerste zijn werkwoorden dingen die je kunt doen, zoals: fietsen, lopen en spelen. Ten tweede, bij werkwoorden gebeurt er iets, zoals: sneeuwen, hagelen en waaien. Ten derde, bij werkwoorden is iemand iets, zoals: zijn, worden en lijken. Tot slot, werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Werkwoord "komen" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
Als we het op de basisschool hebben over spelling, dan wordt bedoeld de niet-werkwoorden. Vanaf een jaar of zes gaan kinderen aan de slag met het ontwikkelen van het aanvankelijk lees- en spellingsproces. Bij spelling gaat het erom dat je de taal schriftelijk weergeeft. Zo simpel is het.
Als je van een eigennaam zoals Google een werkwoord afleidt, vervalt de hoofdletter van die eigennaam. Het werkwoord googelen betekent vooral 'zoeken op internet'. Dat je zoekt via Google, is op de achtergrond geraakt.
werkw. Vervoegingen: heeft behoord (volt.
Doen is hier een omschrijvend hulpwerkwoord, dat altijd wordt gecombineerd met een infinitief. Doen in combinatie met de onbepaalde wijs van een werkwoord voegt niets wezenlijks toe aan dat werkwoord.
[onderwerp] [werkwoord] graag [rest]. We lezen graag boeken over reizen. Eet je graag pasta? Ik kom niet graag in die winkel.
Het werkwoord willen is onregelmatig. Bij de meeste werkwoorden krijgt de vorm van de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud de uitgang -t: hij loopt, ze helpt, het gaat, men ziet. De werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen zijn echter uitzonderingen op de regel, evenals het werkwoord zijn (hij is).
Bijvoorbeeld: 'Jij gaat op vakantie'> 'Jij ging op vakantie' (Verleden tijd). Het woord 'gaat' verandert in 'ging'.Dat is dus de persoonsvorm van de zin.
Werkwoord "weggaan" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
De voorvoegsels be-, er-, ge-, her-, ont- en ver - Alle werkwoorden die beginnen met be-, er-, ge-, her-* , ont-, en ver- krijgen geen ge - voor het voltooid deelwoord.
Het werkwoord opgeven kent nog een prachtige variatie aan betekenissen. Neem alleen al de gebiedende wijs Geef op! De volgende zin bevat nog drie verschillende betekenissen.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen.
De verleden tijd van hockeyen is 'hockeyde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gehockeyd'.
Werkwoord. Ik zou. Jij zou. Hij, zij, het zou.
' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'hebben' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt. Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.