Het woord zou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
v.v.t.t. = voltooid verleden toekomende tijd, een van de acht werkwoordstijden, bv.: ik zou hebben gelopen, wij zouden hebben gelopen; ik zou hebben geluisterd, wij zouden hebben geluisterd; ik zou hebben geantwoord, wij zouden hebben g...
In Nederland wordt in zulke zinnen in plaats van zal ook weleens zou gebruikt, maar een niet te verwaarlozen groep taalgebruikers keurt dat gebruik af. Het is daarom niet duidelijk of zou in deze zinnen als correct kan worden beschouwd.
Het verschil is dat bij de "zal" zin verondersteld wordt dat de persoon dit gedrag wel vaker vertoont.In de "zou" zin klinkt er meer verbazing over iets dat de persoon meestal niet als gedrag vertoont.
Je zou naar de dokter moeten gaan. Ik zou nu eigenlijk mijn huiswerk moeten doen, maar ik heb geen zin. Ik heb je gisteren een brief gestuurd. Je zou hem vandaag moeten ontvangen.
De gewone vorm is zou.
Het klinkt heel vreemd als je daar kan u zou gebruiken. Andersom klinkt het ook raar als je in de verwensing je kan me de boom in iets anders dan je kan zou gebruiken: hier gaat het echt om spreektaal. In Nederland geldt je kan als informeel, maar in België heeft het die status niet.
Zou u is de gewone vorm. Zoudt u is een correcte, maar erg formele en verouderde vorm. Het is aan te bevelen om in plaats van zoudt u de neutrale vorm zou u te gebruiken.
de onvoltooid verleden toekomende tijd, o.v.t.t. (het futurum praeteriti): ik zou snurken, ik zou blijven; de voltooid verleden toekomende tijd, v.v.t.t. (het futurum exactum praeteriti): ik zou gesnurkt hebben, ik zou gebleven zijn.
Voor de aanspreekvorm gij is later u in de plaats gekomen. Daarbij hoort de werkwoordsvorm zou: het is zou u, net als zou hij/zij en zou jij. Dat zoudt u nog geregeld voorkomt, heeft waarschijnlijk met de uitspraak te maken. De [t]-klank tussen de ou van zou en het onderwerp u vergemakkelijkt namelijk de uitspraak.
Werkwoord. Ik zou. Jij zou. Hij, zij, het zou.
Het persoonlijk voornaamwoord u is van oorsprong een derde persoon enkelvoud, afgeleid van uwe edelheid. Daarbij hoorde ook een persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud, zoals u kan, u zal, u wil.
Momenteel is zoo de normale benaming geworden.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Gangbaarheid. Het woord zal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Met formele varianten worden woorden en woordcombinaties bedoeld die een stijf, plechtig karakter hebben. Formele woorden komen vooral in geschreven taal voor. Ze worden ook wel ambtelijke woorden of stadhuiswoorden genoemd.
Wij hopen spoedig iets van u te vernemen. Graag zie ik uw antwoord zo spoedig mogelijk tegemoet. Ik zie uw reactie graag tegemoet. In afwachting van uw spoedige reactie, …
Je wilt is de algemene vorm. Je wil mag ook, maar wordt gezien als informeler. Het werkwoord willen valt net als de werkwoorden zullen, mogen en kunnen onder het rijtje uitzonderingen. Bij elk van deze werkwoorden geldt dat de vorm van de eerste persoon gelijk staat aan de derde persoon.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd.
Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
U wilt en u wil zijn allebei correct. In Nederland wordt u wil informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u wilt. In België wordt het gebruik van u wil niet als informeel beschouwd.