Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden en zal in vergelijking met 'dit' verwijzen naar iets of iemand verder weg. Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en naar alle meervoudige woorden. Het zal in vergelijking met 'deze' verwijzen naar iets of iemand verder weg.
Een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: 'dat', 'die', 'wat', 'wie', 'hetgeen' en 'welke'.
Toelichting. Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Wie verwijst altijd naar personen en kan (onder meer) meewerkend voorwerp zijn. De Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeldt de voorbeelden 'De man die we dat gevraagd hebben, is psycholoog' én 'De man wie we dat gevraagd hebben, is psycholoog. ' Daaruit valt op te maken dat wie en die allebei mogelijk zijn.
'Dat' of 'dit' gebruik je bij het-woorden.
Het-woorden zijn woorden die het lidwoord 'het' hebben, bijvoorbeeld: 'het schilderij', 'het horloge' of 'het kasteel'. 'Dit' gebruik je als het woord waarnaar je verwijst dichtbij is. 'Dat' gebruik je als het woord waarnaar je verwijst niet zo dichtbij is.
Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden en zal in vergelijking met 'dit' verwijzen naar iets of iemand verder weg. Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en naar alle meervoudige woorden. Het zal in vergelijking met 'deze' verwijzen naar iets of iemand verder weg.
Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden. Wat verwijst naar onbepaalde voornaamwoorden, overtreffende trappen, hele zinnen en een hoedanigheid. Welke verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.
schrijf liever: De auto, die ik gisteren gekocht heb, rijdt op diesel.
Het, hij, 'm, ze
Een alternatief voor deze/die en dit/dat is een persoonlijk voornaamwoord: bijvoorbeeld hem ('m), het of ze. Vaak klinken zinnen met een persoonlijk voornaamwoord het natuurlijkst (al is dat uiteraard een smaakkwestie). We hebben de broek niet in uw maat, maar we kunnen die/deze wel bestellen.
De voornaamwoorden die en dat zijn allebei correct, maar er is een regionaal gebruiksverschil. Geen haar op mijn hoofd dat daaraan denkt wordt vooral gebruikt in België; geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt komt het vaakst voor in Nederland.
'This' kan worden gebruikt om te praten over iets dat net is genoemd.Omgekeerd verwijst 'that' naar iets dat eerder is genoemd of geïmpliceerd . De meervoudsvorm van the this is 'these', en 'those' is de meervoudsvorm van that.
De dag dat, de dag waarop en de dag toen zijn alle drie correcte formuleringen. Als er op de combinatie van de/het (of die/dat) en een zelfstandig naamwoord zoals dag, uur, maand, periode of jaar een bijzin volgt, kan die worden ingeleid door dat, maar ook door waarop of waarin, of door toen of wanneer.
'Dat is mijn fiets' is juist. Je kunt in zo'n zin met dat naar een fiets verwijzen, ook al is fiets een de-woord. Fiets is een de-woord. Je spreekt daarom van de fiets, deze fiets en die fiets.
Antecedent of correlatief is een grammaticaal begrip uit de taalkunde en is de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst. Het woord dat verwijst komt meestal net na het antecedent en heet dan anafoor. Een voorbeeld: De filosoof overleed vorig jaar.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk en zelfstandig worden gebruikt.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
De eerste “jou” is een persoonlijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “hem”), dus voeg je geen w toe. De tweede “jouw” is een bezittelijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “zijn”), dus voeg je een w toe.
Juist zijn dus bijvoorbeeld: Ben je op zoek naar een bedrijf dat precies snapt wat jij zoekt? Het plan is ingediend door de directeur. Die hoopt daarmee meer draagvlak te creëren voor de reorganisatie.
Bedrijf is een het-woord en moet dus gecombineerd worden met het betrekkelijk voornaamwoord dat. Organisatie is een de-woord en moet gecombineerd worden met het betrekkelijk voornaamwoord die.
Factuur is een vrouwelijk de-woord.
Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas. Ik viel achterover toen ik het bedrag op die factuur zag! Hij heeft elke factuur netjes betaald.
Is het 'de gebouw' of 'het gebouw'?
Het is 'het gebouw', want gebouw is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat gebouw'.
Je kunt controleren of je jou of jouw moet gebruiken met een ezelsbruggetje. Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord).Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord).
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord.Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.