Het hulpwerkwoord van de lijdende vorm in de onvoltooide tijd is worden.
Wat is de voltooide tijd? Er is sprake van de voltooide tijd als de activiteit die het werkwoord uitdrukt al is afgerond. Je kind herkent deze werkwoordstijd aan het feit dat er een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord in de zin staan.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Infinitief: De infinitief van de persoonsvorm 'wordt' is 'worden'. Stam: Door –en weg te halen van de infinitief, krijg je 'word' en dit is dus de stam van het werkwoord. Vervoegingsregel: Het onderwerp 'zijn broer' is een hij-vorm, dus geldt de volgende vervoegingsregel: Hij/zij/het = stam + t word + t = wordt.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
Verder wordt de onvoltooid verleden tijd gebruikt om een gewoonte, een werking van onbepaalde duur of een terugkerende gebeurtenis uit het verleden te beschrijven. De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een incidentele gebeurtenis te beschrijven.
De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij. Als je de betekenis van men heeft, zijn beide vormen gelijkwaardig.
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.
Soorten werkwoorden
Hebben en zijn zijn hulpwerkwoorden van tijd. Moeten, mogen, kunnen, willen, hoeven en zullen noemen we modale hulpwerkwoorden. Zijn, worden en blijven zijn koppelwerkwoorden in een naamwoordelijk gezegde.
4. Hij word/hij wordt. Meestal gaat het goed, 'hij wordt'. Het is niet alleen de hoofdregel (stam + t), maar ook de frequentste vorm.
Bij de meeste werkwoorden gebruik je hebben.Zijn gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn. Bij werkwoorden van beweging gebruik je hebben als het om de beweging gaat en zijn als het om een richting gaat.
Het is het werkwoord wat je ook in het woordenboek vindt, zonder enige verandering. Meestal eindigt het daarom op –en, en in sommige uitzonderingen op –n. Voorbeelden hiervan zijn zingen, vechten, huilen, bidden, lachen, werken, bewonderen en zo zijn er nog veel meer!
Het woord 'wordt' is een vorm van 'worden'. 'Geholpen' is het voltooid deelwoord.
Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel
Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.