Intramusculaire injecties gaan direct in het spierweefsel en de vloeistof komt snel in de bloedsomloop. Voor beide typen injecties geldt een aantal voorkeurslocaties, waar de kans op het beschadigen van een bloedvat of een zenuw minimaal is.
Plaats van injecteren kan zijn: de bil, bovenste buitenste bilkwadrant; het been, middelste derde gedeelte van het bovenbeen aan de buitenzijde; de arm, bovenste derde gedeelte van de bovenarm aan de buitenzijde.
De mate van subcutaan vetweefsel bepaalt in grote mate de lengte van de te gebruiken insulinepennaald. Er zijn diabetespatiënten die meer abdominaal vetweefsel hebben en minder vetweefsel op de benen. Dit bepaalt de keuze van naaldlengte per injectieplaats.
Bij intramusculaire injecties vindt de inspuiting (injectie) plaats in spierweefsel. De vloeistof wordt sneller (binnen 15 – 20 minuten1) in de bloedsomloop opgenomen dan na een subcutane injectie.
De dijen en billen zijn de voorkeursinjectieplaatsen wanneer NPH wordt gebruikt als basisinsuline, omdat de opname op deze plaatsen het traagst is. Indien mogelijk moet NPH worden toegediend bij het naar bed gaan in plaats van bij de avondmaaltijd, om het risico op nachtelijke hypoglykemie te verminderen.
op de injectieplek mogen geen littekens of zwangerschapsstrepen zitten. als u op korte termijn geopereerd wordt aan uw buik of bovenbeen, mag u op deze plek niet injecteren. u kunt geen injectie plaatsen op plaatsen waar u een vochtophoping (oedeem), trombose, verlammingsverschijnselen of zichtbare bloedvaten heeft.
Er kan een bloeddruppeltje ontstaan op de injectieplaats. Een pleister is meestal niet nodig. Let op: Wrijf na het injecteren niet over de injectieplaats. Dit kan blauwe plekken verergeren of veroorzaken.
de buik, naast of rond de navel (voorkeur), houdt altijd 3 vingers afstand rond de navel. de bovenkant van de bovenbenen. wissel van prikplaats, prik niet in een blauwe plek, wond, zweer of andere onregelmatigheid.
Bij ventrogluteaal injecteren, injecteer je in de middelste bilspier (gluteus medius). Deze spier ligt iets meer naar de zij-/voorkant dan de grote bilspier. Om de juiste injectieplaats voor deze spier te bepalen maak je een denkbeeldige driehoek op de heup en injecteer je in het midden van die denkbeeldige driehoek.
Intraveneus (dmv injectie in een ader) Intramusculair (injectie in een spier) Subcutaan (onderhuidse injectie) Rectaal (via de anus) – bijvoorbeeld met een zetpil of een klysma.
Keuze injectienaald
De te gebruiken naald is afhankelijk van de injectiemethode (intracutaan, subcutaan, intramusculair, intraveneus), de injectietechniek, het injectiegebied en dikte van het onderhuidse bindweefsel of de spier.
Het is belangrijk om de mening van de patiënt te betrekken bij het nemen van de beslissing om wel of niet te desinfecteren. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dat er de huid voor injectie niet gedesinfecteerd hoeft te worden, met uitzondering van de patiënt met lage weerstand.
Een van de mogelijke complicaties is het per ongeluk aanprikken van een bloedvat. Wanneer de medicatie dan toch ingespoten wordt, kan dit direct in het bloedvat terecht komen. In ernstige gevallen leidt dit mogelijk tot shock of coma.
Bij injecties wordt vaak de B12 in een spier geïnjecteerd, meestal de bilspier door zijn grote oppervlakte, waarbij de B12 langzaam het lichaam inlekt.
Het masseren van de plaats voor of na de in- jectie kan de opname van insuline versnellen en wordt niet algemeen aanbevolen. Het- zelfde geldt ook voor het nemen van een warm bad.
Intramusculair (afgekort: i.m.) is een anatomische beschrijving van een locatie, namelijk: in een spier. Een bloeduitstorting kan bijvoorbeeld intramusculair gelegen zijn.
Als je tijdens het injecteren de in olie opgeloste groeibevorderaar per ongeluk in een ader spuit, loop je het risico op een longembolie; een gedeelte van je longen kan afsterven of nog erger. Een embolie is een verstopping van een bloedvat door een bloedprop, lucht of een stukje weefsel.
Bij subcutaan injecteren, kun je verschillende technieken hanteren: huidplooi techniek onder een hoek van 45 tot 60 graden en loodrecht techniek (90 graden) met huidplooi zonder huidplooi. Beide technieken worden in deze cursus behandeld.
Het is belangrijk om regelmatig van injectieplaats te veranderen. Langdurig op een zelfde plaats spuiten, kan lipodystrofie veroorzaken. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de beste manier om normaal weefsel te behouden, het op de juiste manier en consequent roteren van injectieplaatsen is.
In de armen kan aan de buitenkant van de bovenarmen worden gespoten. In de armen is het onderhuidse vetweefsel niet zo dik. Hier hoeft geen huidplooi genomen te worden. Een juiste keuze van de naaldlengte is dan wel belangrijk.
Geschikte injectiegebieden zijn: het gebied naast en onder de navel (ongeveer 2 cm rond de navel vrijlaten), boven/buitenkant het bovenbeen (handbreedte boven de knie vrijlaten), billen (bovenste buitenste deel).
De huidlaag zit bij getrainde mensen vaak strak om de spieren. Spuit de insuline niet te diep. Dus niet in een spier. Dit is pijnlijk en de insuline wordt hierdoor sneller opgenomen.
De opname van insuline verschilt echter vanuit arm, bil, bovenbeen of buik. Injectie in de bovenarm wordt afgeraden omdat de kans op intramusculaire in plaats van subcutane toediening daarbij groter is. Opname vanuit de buik gaat sneller dan vanuit de bil en het bovenbeen.
Als te ondiep wordt geprikt komt de insuline in de huid terecht. In beide gevallen kunnen harde plekken en bloedingen of pijn optreden met als uiteindelijk resultaat vetophopingen of verdwijnen van het onderhuidse vet (lipodystrofie).