Inleiding: standpunt (eventueel als vraag). Middenstuk: argumenten voor het standpunt, tegenargumenten (+ weerlegging). Slot: herhaling stelling (of beantwoording vraag).
Een tekststructuur is een vorm die je tekst scanbaar maakt. Als de lezer alleen even snel over je tekst heen zou scannen, zou dankzij de structuur duidelijk moeten zijn waar de tekst over gaat. Dat krijg je voor elkaar door bijvoorbeeld een duidelijke kop en tussenkopjes.
Hoe herken je structuur in de tekst? Lees de paragraaftitels, de eerste zinnen van de belangrijkste paragrafen en tussenkopjes. Deze vertellen waar de tekstdelen over gaan en meestal is dat voldoende om de belangrijkste ideeën te begrijpen. Let op signaalwoorden waarmee de auteur de structuur en gedachtegang aangeeft.
Structuur is de manier waarop iets in elkaar zit, waarop elementen van een verzameling samenhangen. Niet alle verzamelingen hoeven geheel of gedeeltelijk samenhangend te zijn, maar in een structuur is er een verband tussen alle elementen. Dat verband wordt bepaald door relaties tussen elementen onderling.
Net als traditionele woningbouw bestaan industriegebouwen uit dezelfde structuurelementen (funderingen, wanden, (verdiepings-)vloeren, daken, etc…). In de industriebouw worden echter andere elementen en details toegepast omdat de schaal enkele factoren groter is.
In een uiteenzetting met een verklaringsstructuur verklaar je een verschijnsel. In je inleiding introduceer je dit verschijnsel en in de kern werk je dit verder uit aan de hand van voorbeelden, kenmerken, oorzaken en gevolgen.
De paragrafen heten de aspecten, de verschillende onderwerpen binnen de paragraaf zijn de deelaspecten. Deze worden vaak aangegeven met tussenkopjes of met woorden in de kantlijn.
Simpel gezegd, bestaat een verhaal uit een begin, midden en eind. Dit wordt de triadische structuur genoemd. Deze structuur maakte het verhaal boeiend en duidelijk voor de lezer of toeschouwer.
Probleem - oplossing structuur Een tekst waarin de signaalwoorden: probleem en oplossing voorkomen. Voorbeeld: In de inleiding wordt het probleem aangekaart, vervolgens worden in het middenstuk per alinea oplossingen genoemd en uitgewerkt. Hier kunnen oorzaak en gevolg ook signaalwoorden zijn.
Binnen de probleemstructuur wordt een ordening in de informatieoverdracht gemaakt door een indeling in vier hoofdvragen: wat is het probleem; wat zijn de negatieve gevolgen; wat zijn de oorzaken; wat zijn mogelijke oplossingen.
De 7 tekstdoelen
Nou: informeren, instrueren, adviseren, overtuigen, activeren, emotioneren en inspireren.
Teksten met een duidelijke structuur leiden tot beter tekstbegrip en leerlingen onthouden de inhoud dan makkelijker. Een expliciete markering van de structuur van een tekst, bijvoorbeeld met signaalwoorden, maakt het voor leerlingen nog eenvoudiger om de structuur te herkennen.
de beschrijvende structuur
Deze structuur gebruikt men om te vertellen hoe iets of iemand eruit ziet, wat de kenmerken ervan zijn, enz... Dit is een ideale structuur voor: een spreekbeurt, een reportage, een artikel, enz...
Een leertekst vraagt om kennis- en inzichtvragen. In een beleidsnota zal je eerder analysevragen stellen. Zo ontstaat er een netwerk van vragen en antwoorden. Je noemt dat het structuurschema.
De eerste alinea van een tekst wordt ook wel de inleiding of de lead genoemd. In de eerste alinea lees je waar de tekst over gaat. De belangrijkste informatie staat in de eerste of laatste zin van de alinea. De zin met de belangrijkste informatie wordt wel de kernzin genoemd.