Je gebruikt de Present Perfect als je praat over dingen die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds bezig (kunnen) zijn, net afgelopen zijn of invloed hebben op het heden. Er zijn een aantal signaalwoorden waarbij je de Present Perfect moet gebruiken: for, yet, never, ever, just, already, since.
Om een ontkennende zin te maken in present perfect continuous voeg je het bijwoord niet toe tussen “have”/”has” en “been”. In informele contexten kun je have not of has not ook samentrekken tot “haven't niet” of “hasn't”.
Signaalwoorden, woorden waaraan je ziet dat het ook nu nog van invloed is of nog steeds bezig is, zijn: for, since, already, ever, never, so far, for a couple of years, all my life.
Present simple
Bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it, wordt er een -s aan toegevoegd. Er zijn een aantal signaalwoorden die het gebruik van de present simple aangeven: always, never, often, sometimes, usually, on 'Tuesdays', in the weekend.
Je gebruikt de Present Perfect als je praat over dingen die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds bezig (kunnen) zijn, net afgelopen zijn of invloed hebben op het heden. Er zijn een aantal signaalwoorden waarbij je de Present Perfect moet gebruiken: for, yet, never, ever, just, already, since.
De present perfect simple gebruik je voor acties die zijn afgelopen, maar die wel nog invloed hebben op het hier en nu. De present perfect continuous gebruik je bij acties die wel nog voortduren in het heden. Met die tijd duid je aan hoe lang een bepaalde actie/handeling al aan de gang is, tot nu toe.
De past perfect continuous bestaat uit twee elementen - de past perfect van het werkwoord to be (=had been) + het tegenwoordig deelwoord (base+ing).
De Present Perfect bestaat uit twee delen. Je begint altijd met een vorm van 'to have' (have/has) en daar plak je een voltooid deelwoord achteraan. Dat voltooid deelwoord vorm je meestal door de stam van een werkwoord te nemen en er +ed aan toe te voegen.
Have you walked?Has he, she, it walked?Have we walked?Have you walked?
Een ontkennende zin zegt het omgekeerde van een bevestigende zin. De werkwoorden zijn hetzelfde als in een bevestigende zin. Het woord 'geen' lijkt een beetje op 'een' en kan het vervangen om een ontkenning te maken.
Present perfect continuous: als iets in het verleden begonnen is en nog steeds voortduurt en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken, of als de handeling je irriteert, of bij de woorden 'recently' en 'lately'. Past perfect: als je meerdere momenten in het verleden bespreekt.
De Present Perfect kun je herkennen door de aanwezigheid van het werkwoord to have in de tegenwoordige tijd (have & has) en de -ed-vorm of -en-vorm van het hoofdwerkwoord. Daarnaast kun je woorden als ever (ooit), never (nooit), already (al), yet (nog), en since (sinds) gebruiken als herkenning van de Present Perfect.
Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
De Past Perfect bestaat in het Engels uit twee onderdelen: de verleden tijd van het werkwoord to have (had) + het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. asked.
De past continuous van elk werkwoord bestaat uit twee onderdelen: de verleden tijd van het werkwoord "to be" (was/were), en de basis van het hoofdwerkwoord +ing.
Have is tegenwoordige tijd.Had is verleden tijd.
Je kunt de present perfect simple herkennen aan signaalwoorden zoals already, recently, just, still, en, yet. Deze woordjes verwijzen naar het recente verleden of het heden.
De toekomende tijd (future tense) is eigenlijk helemaal geen aparte tijd, maar gewoon een vorm van de tegenwoordige of verleden tijd. Je maakt hem door shall/will of would toe te voegen. En ook de Present Simple en de Continuous worden gebruikt om de toekomst te beschrijven.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
Signaalwoorden: want, doordat, daardoor, waardoor, dat komt door, als gevolg van, ten gevolge van.
verbindingswoorden: eerst, vervolgens, dan, daarna, later, voorafgaand, toen, terwijl, voordat, nadat, zodra, intussen, vroeger.