Signaalwoorden van de past continuous zijn: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.
Wil je aangeven dat je iets een tijdje deed, dan gebruik je de past continuous. Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk was/were + werkwoord met -ing erachter.
Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk een vervoeging van to be (was of were) + werkwoord met -ing erachter. Het werkt ongeveer hetzelfde als de present continuous, het enige verschil is dat je bij de past continuous de verleden tijd van het werkwoord to be gebruikt.
Hallo, past simple is een afgerond iets het verleden. Bijv.: I worked. Past continious is een proces, een langer durend iets, waar je in het verleden mee bezig was. Bijv.: I was playing the piano.
Je gebruikt de present continuous wanneer je wil aangeven dat iets op dit moment gebeurt. In moeilijke taal noem je het ook wel een 'duurvorm', omdat het constant bezig is. Dit kan je in je achterhoofd houden. Je maakt de present continuous met een vorm van to be (am/is/are) + werkwoord + -ing.
De Present Continuous bestaat uit twee delen: een vorm van 'to be' (am/is/are) + een werkwoord met –ing erachter. De Present Continuous van 'to play' is dus: I am / He is / We are playing. Let op! In sommige gevallen moet je er een letter afhalen (bijv. have 𡪠having) of extra bij doen (bijv.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. Belangrijke uitzonderingen zijn: Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter: - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Je gebruikt de Present Perfect als je praat over dingen die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds bezig (kunnen) zijn, net afgelopen zijn of invloed hebben op het heden. Er zijn een aantal signaalwoorden waarbij je de Present Perfect moet gebruiken: for, yet, never, ever, just, already, since.
De Past Continuous is de duurvorm in de verleden tijd. Dit houdt in dat wanneer je de Past Continuous voorbij ziet komen, er een actie in het verleden een langere tijd heeft geduurd. In het Nederlands gebruiken we dan vaak 'was aan het…' of 'waren aan het…'. Daardoor weten we dat het een tijdje aan de gang was.
In de meeste gevallen maak je de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te zetten. In sommige gevallen is er een extra verbindingsletter, zoals bij travel - travelled (Brits Engels). travelled by bus this morning. travelled by bus this morning.
De present perfect continuous is een combinatie van de present continuous en de present perfect. Die tijd gebruik je om acties en situaties te beschrijven die gestart zijn in het verleden en nu nog steeds aan de gang zijn.
De continuous tense of progressive tense staat ook bekend als duurvorm. Voor deze tijdsvorm wordt de -ingvorm gebruikt. De -ingvorm is opgebouwd uit minimaal een vorm van to be + een werkwoord dat op -ing uitgaat: Are you applying for the job?
De simple past tense wordt gebruikt om te spreken over een voltooide handeling op een moment in het verleden. De duur is niet belangrijk. Het moment van de handeling kan in een recent of een ver verleden liggen.
De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan (bijv. I walked home tonight). De Past Continuous benadrukt meer dat de actie een tijdje duurde; je was iets aan het doen.
Om de ontkennende of negatieve vorm van de past simple te vormen, dien je een hulpwerkwoord als 'to do' te gebruiken. De verleden tijd van dit hulpwerkwoord is 'did'. Deze wordt steeds gevormd door een infinitief. Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
Het grootste verschil heeft te maken met de afronding en invloed van de beschreven actie. De present perfect wordt vooral gebruikt bij acties die afgelopen zijn, maar nog wel invloed hebben op het hier en nu. De present perfect continuous gaat vooral over acties die nog steeds voortduren.
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen: Ik ben aan het sporten. We zijn aan het zingen. Ik sta te schreeuwen.
Hoe vorm je past participles
De past participles van regelmatige werkwoorden worden gevormd door het suffix -ed of -d toe te voegen. De past participle van een regelmatig werkwoord is gelijk aan de past simple-vorm, wat in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd is.