De verschijnselen waaraan je ziet dat iets of iemand nog leeft. Er zijn zeven levensverschijnselen: ademhalen, voeden, uitscheiden, bewegen, groeien, voortplanten en waarnemen.
Waarnemen en bewegen zijn twee levenskenmerken die te maken hebben met reageren op de omgeving. Organismen zorgen voor nakomelingen. Door nakomelingen blijft een groep organismen voortbestaan. Voortplanten en groeien zijn twee levenskenmerken die te maken hebben met voortbestaan van de soort.
De taxonomie is de biologische vakwetenschap die zich bezig houdt met het indelen van de bekende soorten organismen. In de 20e eeuw werden alle wetenschappelijk beschreven organismen ingedeeld in een van de zogenoemde "vijf rijken": bacteriën, schimmels, planten, dieren en protisten.
Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos. De natuur bestaat uit zowel levende als niet-levende onderdelen.
Levenskenmerken - uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert. Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen.
Een levende plant kan dus licht waarnemen. Noem van de volgende dingen of ze levend, dood of levenloos zijn: Waterdruppel. Baal hooi.
Levend: ademt, eet, plant zich voort, ontwikkelt, groeit, neemt waar, beweegt, reageert en scheidt afvalstoffen uit (zoals een dier of plant). Dood: heeft geleefd maar leeft niet meer (zoals een droge, afge- vallen tak of blad van een boom) Levenloos: heeft nooit geleefd (zoals een steen).
Om te overleven op aarde heb je drie dingen nodig: een atmosfeer, water en zonlicht.
Het vrijmaken van energie uit onder andere opgenomen stoffen en reservestoffen. Het opnemen van stoffen. Het gebruik van bouwstoffen en energie als bron voor alle biologische processen. Het verwerken van afvalstoffen.
Twee andere levenskenmerken zijn: stofwisseling en reageren op prikkels.
Toch zijn er een aantal kenmerken die je terugziet in al het leven. De basis van alle organismen is de cel: de bouwsteen van het leven. Verder kunnen alle organismen groeien, reproduceren en reageren op de omgeving. Deze en andere levenskenmerken scheiden levende wezens van de niet-levende natuur.
Granieten, diamanten, smaragden, goud, zilver, kwarts, ze zijn allemaal levenloos. Ze bestaan niet uit cellen en hebben nooit geleefd. Fossielen zijn de lastigste groep. Dat zijn versteende dieren of planten uit het verleden.
[levenswetenschappen] Levende organismen zijn onder meer gekenmerkt door stofwisseling, vermogen tot zelfvermeerdering, waarneming en reactie op veranderingen in de omgeving. De grens tussen levend en niet levend (bijvoorbeeld een virus) is onscherp.
Vers geoogst hooi mag pas worden gevoerd na een opslagperiode van ten minste 6 weken. De reden ligt in het restvocht van het hooi: tijdens het droogproces kunnen bacteriën en ziektekiemen zich sterk vermeerderen.
Laat een paard niet langer dan zes uur zonder voer staan.
Met vers, smakelijk stro in de stal mag dit wel langer zijn (acht uur), maar veel stro eten kan bij gevoelige paarden leiden tot verstoppingskoliek.
Wanneer het hooi nat wordt is de kans op schimmels groot met als resultaat dat het hooi niet meer gevoerd kan worden. Let daarbij ook op eventuele ongedierte.
Verspreid over je huid zitten kliertjes die zweet produceren. Deze zweetproductie speelt een rol in de temperatuurregeling van je lichaam. Als de temperatuur te hoog wordt, begin je te zweten.
Hoe ontstaat zweetgeur? Zweetgeur ontstaat wanneer het zweet een reactie aangaat met bacteriën. Echter hoeft een stinkende transpiratiegeur niets te maken te hebben met persoonlijke hygiëne. Dit kan namelijk ook een gevolg zijn van overactieve apocriene zweetklieren.
Belangrijk om te weten is dat varkens en kippen niet kunnen zweten. Die moeten hun warmte dus op een andere manier kwijt: vaak door sneller te ademen, verder uit elkaar zitten of liggen, meer te drinken. Ze gaan ook minder eten, omdat ook dat warmte produceert.
Grond is geen levenloos iets, grond bulkt van het leven. Een handje vol vruchtbare grond bevat meer dan een miljoen bacteriën, schimmels, algen, actinomyceten en protozoa (jaja). Meer organismen in de grond, dan mensen op aarde.
De cellen zonder kernen behoren toe aan organismen uit het rijk der bacterien. De cellen van alle andere organismen hebben wel een kern. Plantencellen en schimmelcellen hebben evenals de bacterien een celwand. Deze celwand geeft stevigheid aan de cellen en dus aan het gehele organisme.