Wederkerende voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld me, ons en zich in zinnen als ik heb me gesneden, we vergissen ons, hij wast zich. Wederkerige voornaamwoorden zijn de woorden elkaar, elkander en mekaar.
Alleen in de gebiedende wijs is naast je ook jullie correct als wederkerend voornaamwoord voor het meervoud. (3) Tel tot tien en draai jullie / je dan om. Zich is het wederkerend voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud en meervoud.
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden zoals zich vergissen en zich wassen: ze hebben een wederkerend voornaamwoord (zoals zich) bij zich.
Een verplicht wederkerend werkwoord is een werkwoord dat altijd voorkomt met een wederkerend voornaamwoord: je doet het altijd bij jezelf en nooit bij een ander. Voorbeelden: zich vergissen (ik kan niet een ander vergissen) zich schamen (ik kan niet een ander schamen)
Als het zinsdeel met zich geen vaste combinatie vormt met het werkwoord, kunnen het wederkerend voornaamwoord zich en de persoonlijke voornaamwoorden hem, haar en hen vaak allebei gebruikt worden om naar het onderwerp te verwijzen.
Een werkwoord is reflexief als het onderwerp en het lijdend voorwerp hetzelfde zijn. Met andere woorden: Is de persoon die de actie uitvoert ook degene die de actie ontvangt? Ok. Dan hebben we een wederkerend werkwoord.
Bij toevallig wederkerende voornaamwoorden is het wederkerend voornaamwoord het lijdend voorwerp van de zin. Daarnaast zijn er werkwoorden die verplicht wederkerend zijn, zoals zich bemoeien, zich gedragen, zich inbeelden, zich misdragen, zich schamen, zich vergissen en zich verslikken.
De wederkerende voornaamwoorden kunnen versterkt worden met zelf: mezelf, jezelf, zichzelf enzovoort.
Het wederkerende voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. (mij, mezelf, u, uzelf, ons, ...) De woorden elkaar, elkander en mekaar zijn de enige wederkerige voornaamwoorden in onze taal.
Waar voornaamwoorden vaak naar iets concreets verwijzen, zoals personen, dieren of dingen, gaat dit voor het onbepaald voornaamwoord niet op. Deze woordsoort verwijst juist naar personen of zaken die niet bepaald zijn. 'Alles', 'iedereen', 'allemaal' en 'iets' zijn voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden.
De wederkerige voornaamwoorden elkaar en mekaar behoren allebei tot de standaardtaal. Elkaar is de vorm die in de standaardtaal in alle omstandigheden bruikbaar is. De vorm mekaar heeft een beperktere gebruikswaarde. In Nederland is mekaar nagenoeg beperkt tot informeel taalgebruik.
U kunt u/zich aanmelden. Bij u kan zowel u(zelf) als zich(zelf) gebruikt worden: 'U kunt u/zich bij de balie aanmelden. ' Het gebruik van zich heeft de voorkeur als er anders twee keer u achter elkaar zou komen te staan.
wederkerende werkwoorden (of reflexieve werkwoorden) zijn zelfstandige werkwoorden die met zich of een ander wederkerend voornaamwoord gecombineerd worden; niet-wederkerende werkwoorden (of niet-reflexieve werkwoorden) zijn werkwoorden waarvoor dat niet geldt.
persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een.
Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere: deze, die, dit en dat.
Onbepaalde voornaamwoorden: onbep. vnw. (indefiniet pronomen) Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).
Een wederkerend werkwoord (afgekort als wk. ww, ook reflexief werkwoord genoemd) is een zelfstandig werkwoord dat met een wederkerend voornaamwoord (zoals zich in het Nederlands) gecombineerd kan worden; een niet-wederkerend werkwoord (of niet-reflexief werkwoord) is een werkwoord waarvoor dat niet geldt.
Alle vormen zijn correct, maar er is een verschil in gebruik. Zelf wordt aan het persoonlijk voornaamwoord je, jij of jou vast geschreven als het een versterkende functie heeft. Jijzelf hebt daar vast geen last van.
Wederkerende voornaamwoorden
Een ander voornaamwoord waar je kind tijdens taal mee te maken krijgt, is het wederkerend voornaamwoord. Deze woordsoort wordt altijd gebruikt in combinatie met een wederkerend werkwoord.
Beseffen is niet wederkerend
Het wordt dus zonder wederkerend voornaamwoord gebruikt. Juist zijn dus: Je beseft toch wel dat jullie dan moeten verhuizen? (en niet: je beseft je toch wel ...)
Zich realiseren is een wederkerend werkwoord; het heeft het wederkerend voornaamwoord zich bij zich. Zich, me en je zijn in de volgende zinnen dan ook onmisbaar voor de meeste taalgebruikers: Ze realiseert zich dat het veel tijd gaat kosten. Ik realiseer me dat hij ouder is.
Wederkerend voornaamwoord
Je hoort dan de -t-. Samenvattend: de gebiedende wijs krijgt vrijwel nooit een -t-; in twijfelgevallen met 'u' controleer je met het ezelsbruggetje of 'u' onderwerp is, en alleen als dat zo is schrijf je een -t-.