De Hebreeën (Hebreeuws" עִבְרִי, ʿivri of Iwri; Aramees: hubroye) zijn in de Hebreeuwse Bijbel de vroege Israëlieten of voorlopers ervan en later hun nakomelingen, de Joden. De aanduiding Hebreeën / Hebreeër wordt in de Hebreeuwse Bijbel 26 keer gebruikt en 3 keer in 2 Makkabeeën (een apocrief van het Oude Testament).
In het Oude Testament de benaming voor de Israëlieten. Als `hebreeër` is afgeleid van Abrahams voorvader `Heber`, dan omvat het begrip ook de Edomieten en Moabieten.
In de geschiedenis, beginnend bij de tiende eeuw voor Christus, is het Jodendom in het gebied dat we nu Israël noemen eeuwenlang de grootste godsdienst. Rond die tijd komt het koninkrijk Israël op, samen met het koninkrijk Judea.
De oude Israëlieten worden beschouwd als nakomelingen van de oorspronkelijke Kanaänitische bevolking die lange tijd woonden in de zuidelijke Levant, Syrië, het oude Israël en de Transjordaanse regio.
De Tenach (of Tanach / TNK) is de benaming voor de negenendertig boeken uit het Oude Testament, ofwel de Hebreeuwse Bijbel. Het woord is een zogeheten acroniem en wordt gevormd door de beginletters van de drie hoofddelen van de joodse bijbel, namelijk de Tora, Neviim en Ketoevim (Wet, Profeten en Geschriften).
Jesjoe (Hebreeuws: ישו) is de standaard spelling van Jezus in het moderne Hebreeuws. De spelling is uniek en heeft betrekking op Jezus van Nazareth in rabbijnse teksten, in seculiere romans en in academische werken in het Hebreeuws.
De naam betekent 'Jahwe (God) is verlossing'. De Griekse spelling Jèsou, Jezus (voornaam), wordt in het Hebreeuws vrijwel altijd vertaald als Jesjoea.
Onder leiding van Mozes ging het volk dat afstamde van Jakob, de Israëlieten, weg uit Egypte, terug naar Kanaän. Mozes stierf onderweg, en onder leiding van Jozua werd Kanaän weer heroverd door de Israëlieten. Het gebied heette nu weer Palestina. Dit gedeelte heet de Exodus.
In de oudheid werd Palestina bewoond door Semitische volkeren, waarvan de eerste van Kanaänitische oorsprong waren. Volgens de overlevering kwam Abraham, de gemeenschappelijke stamvader van joden en Arabieren, uit Ur naar Kanaän.
Vanaf 1516 tot het eind van de Eerste Wereldoorlog maakte het gebied van de huidige staat Palestina deel uit van het uitgestrekte Ottomaanse Rijk, net als het gebied van het huidige Israël, Libanon, Syrië en Jordanië. De grenzen van de huidige staten waren in het Ottomaanse Rijk niet herkenbaar.
Op 14 mei 1948 roept David Ben-Goerion de onafhankelijkheid uit van de nieuwe staat Israël. Het land krijgt internationaal veel tegenstand, maar ook veel steun, want het kan een thuishaven zijn voor de vele slachtoffers van de Duitse Jodenvervolging in Europa.
De meeste Palestijnen zien het Palestijnse volk als behorend tot de Arabische wereld en hebben als moedertaal het Arabisch. Tot de Palestijnen worden doorgaans ook zij gerekend die afstammen van de Bedoeïenen die oorspronkelijk in Historisch Palestina woonachtig waren en/of in dit gebied als nomaden hun vee hoedden.
De huidige stad ligt op de Westelijke Jordaanoever in Palestina, ongeveer 8 kilometer ten zuiden van Jeruzalem. De meerderheid van de ongeveer 25.000 inwoners is moslim. De burgemeester moet volgens het gemeentestatuut echter een christen zijn. De naam Bethlehem is afkomstig van het Hebreeuwse beth (huis) en lehem.
Classificatie. Hebreeuws behoort tot de Semitische tak van de Afro-Aziatische talen. Hierdoor is het Hebreeuws verwant aan andere Semitische talen als het Arabisch, Aramees en Akkadisch en in mindere mate ook aan andere Afro-Aziatische talen als het Berbers en het Somalisch.
De Hebreeën (Hebreeuws" עִבְרִי, ʿivri of Iwri; Aramees: hubroye) zijn in de Hebreeuwse Bijbel de vroege Israëlieten of voorlopers ervan en later hun nakomelingen, de Joden. De aanduiding Hebreeën / Hebreeër wordt in de Hebreeuwse Bijbel 26 keer gebruikt en 3 keer in 2 Makkabeeën (een apocrief van het Oude Testament).
Huib is afgeleid van Hubrecht. Hubrecht is een tweestammige Germaanse naam die gevormd is uit 'hug', dat 'geest, verstand' betekent en 'bert' of 'brecht', dat staat voor 'stralend, glanzend'. De naam betekent dus 'stralende geest'.
Andere opties waren Palestina of Zion. Uiteindelijk werd toch de Bijbelse naam Israël gekozen. Sommige mensen vinden dat het gebied waar Israël ligt eigenlijk Palestina heet. Ook wordt Israël door joden en christenen soms het Beloofde Land of het Heilige Land genoemd.
In Jezus' tijd bezetten de machtige Romeinen Palestina. Ze waren 60 jaar eerder het land binnengevallen en hielden de bevolking in een ijzeren greep. In Zuid-Palestina regeerde een Romeinse prefect, een soort gouverneur.
Volgens de meeste meningen is het jodendom evenwel ontstaan bij het massaal accepteren van de Thora op de berg Sinaï door de nazaten van de aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob. Dit evenement vond plaats na de uittocht uit Egypte in het jaar 1312 v. Chr. (6 Sivan 2448).
Op 15 mei 1948 liep het Britse mandaat voor Palestina af. In anticipatie hierop riep het Jewish Agency een dag eerder de staat Israël uit.
Dit is gebaseerd op teksten uit de Hebreeuwse Bijbel, vooral die waarin God aan aartsvader Abraham een land voor zijn nakomelingen beloofde, het Beloofde land. Volgens de Bijbel zijn dit de Israëlieten, de nakomelingen van Abrahams kleinzoon Jakob, die later Israël genoemd werd.
Van oorsprong waren de Filistijnen een zogenaamd 'zeevolk'. Al in de 13e eeuw voor Christus wordt er door de Egyptenaren over dit volk gesproken. De oorsprong van de Filistijnen is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk stamden ze af van Minoïsche of Myceense Grieken.
Het moderne Hebreeuws is doorspekt met woorden en uitdrukkingen uit het Aramees. Verondersteld wordt dat de meeste joden in Israël en Judea in het begin van onze jaartelling een vorm van West-Aramees als dagelijkse omgangstaal spraken. Dit Joods-Aramees zou de taal van Jezus zijn geweest.
Er wordt vrij algemeen aangenomen dat een vorm van Aramees de spreektaal van Jezus was. Tegenwoordig wordt het Aramees nog gesproken door Aramese christenen in enkele plaatsen in Syrië, Zuid-Oost Turkije, Irak en de Aramese diaspora.
Vader van Jezus
Volgens Lucas woonde Jozef in Nazaret en reisde hij in verband met een volkstelling met Maria naar Bethlehem "om zich te laten inschrijven". Toen zij in Bethlehem waren aangekomen, begon de bevalling en werd Jezus daar geboren (Lucas 2:1-7).