Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.)
Ja, namen zijn zelfstandige naamwoorden.
Ze worden ingezet om te verwijzen naar een zelfstandig naamwoord dat al genoemd is of om naar jezelf of andere personen te verwijzen. Voornaamwoorden kunnen net als zelfstandig naamwoorden de kern van een naamwoordgroep vormen, en ze komen voor als onderwerp of object bij een werkwoord.
Gebruik van er
Dit kan zijn als verwijswoord of als onderwerp. Eigenlijk betekent 'er' hetzelfde als 'daar'. Het is eigenlijk een verzwakte vorm van dit woord. Wanneer 'er' als plaatsaanduiding wordt gebruikt, verwijst het naar een plaats waarvan je weet over welke plaats het gaat.
Lidwoorden (artikelen) zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In het Nederlands zijn er drie lidwoorden: de, het en een. Het en een zijn altijd enkelvoud, de kan zowel enkelvoud als meervoud zijn. Bijvoeglijke naamwoorden geven een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Het woord there is een veelgebruikt woord dat moeilijk te classificeren is vanwege de verschillende rollen die het in een zin heeft. There kan worden gebruikt als bijwoord, voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord en soms als tussenwerpsel . Maar in grammaticale constructies zoals there is of there are, wordt there beschouwd als een scheldwoord.
Wat voor soort woord is je in de zin 'Ik heb je gezien'? Je is hier een persoonlijk voornaamwoord. Dat geldt ook voor ik. Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
naam is een zelfstandig naamwoord dat labels betekent die worden gebruikt voor identificatie en classificatie, vaak ter aanduiding van een bepaalde persoon, plaats of ding. Een naam kan ook worden gebruikt om te verwijzen naar een groep mensen, zoals een 'democratie bij naam'.
Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord waarmee een unieke persoon, plaats, instelling, een merk of een historische gebeurtenis benoemd wordt. Bijvoorbeeld: Hugo Claus, Amsterdam, Raad van State, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog.
Een zelfstandig naamwoord is een woordsoort dat een mens, dier, ding, (eigen)naam, gebeurtenis, plaats of abstracte zaak zoals gevoelens aanduidt. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn: man,, kat, tafel, Amsterdam, moederdag, hemel of liefde.
De naam van een plaats, bewoond oord of ander bebouwd gebied binnen gemeenten. Het gaat bijvoorbeeld om voorheen zelfstandige gemeenten, dorpen, gehuchten, buurtschappen, lintbebouwingen, grote stadswijken (veelal oudere kernen, tuindorpen, of recentere uitbreidingsgebieden).
Voorzetsels. Met een voorzetsel wordt een richting, plaats of relatie aangegeven. In een zin komt deze woordsoort altijd samen met een ander woord voor. Voorzetsels kunnen onder meer in combinatie met een zelfstandig naamwoord en werkwoord voorkomen.
Er zijn twee soorten zelfstandige naamwoorden: algemene zelfstandige naamwoorden en eigennamen. Algemene zelfstandige naamwoorden zijn de namen van dingen (plaatsen of objecten). Eigennamen zijn de namen van een bepaalde persoon, plaats of ding. Ze beginnen altijd met een hoofdletter.
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden als huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een 'zelfstandigheid' aanduiden. Dat kunnen concrete zaken zijn, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, brug, hout).
9 Woordsoorten: zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, voornaamwoorden, bepalingswoorden, voorzetsels, voegwoorden,tussenwerpsels .
'Er' kondigt iets aan (presentatief 'er')
Het gaat daarbij om een zogeheten onbepaald onderwerp. Dat wil zeggen dat het bijvoorbeeld met een of geen begint, of een telwoord of onbepaald voornaamwoord zoals iets of niets bevat. Ook in vraagzinnen met welke, wie en wat gebruik je presentatief er.
Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zijn woordsoorten of de bouwstenen voor het schrijven van complete zinnen. Zelfstandige naamwoorden zijn mensen, plaatsen of dingen . Werkwoorden zijn actiewoorden. Bijvoeglijke naamwoorden zijn beschrijvende woorden.
Zo heb je voorzetsels die iets zeggen over de locatie/plaats (in het huis, op het huis, onder het huis) en heb je voorzetsels die iets zeggen over de tijd (om half zeven, op donderdag, in 2012). In het Engels noemen deze voorzetsels prepositions of place and prepositions of time.
Er is geen regel die bepaalt in welke volgorde de personen in een opsomming met en genoemd worden, maar het is gebruikelijk om eerst de anderen te noemen en daarna jezelf. Dat wordt ook als het beleefdst beschouwd.
Je moet nooit myself and John of John and myself gebruiken. Beide zinnen zijn grammaticaal incorrect. Gebruik in plaats daarvan John and me als de spreker het object van de zin is, en John and I als de spreker het subject van de zin is .