De kooplieden waren vooral bezig met handel drijven en hadden geen tijd om de dingen die ze nodig hadden te maken. Anderen konden daar weer geld aan verdienen. Dat waren de ambachtslieden: bijvoorbeeld kleermakers, meubelmakers, timmermannen, mandenmaker, wagenmakers, smeden, zadelmakers en schoenmakers.
Smeden, leerlooiers, pottenbakkers en schoenmakers waren zulke ambachtslieden. Er waren toen geen winkels. Rondtrekkende kooplieden, marskramers, verkochten allerlei spullen bij de mensen thuis. Toen kooplieden zich op vaste plekken gingen vestigen, ontstonden de eerste dorpen.
Het draaide in de middeleeuwen niet alleen om vechten. Het dagelijkse leven speelde zich vooral af in de grote zaal. Hier kwam de kasteelheer om zaken te regelen die met het kasteel of zijn land te maken hadden. Ook kwamen er vaak veel mensen bijelkaar om samen te eten.
De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de 'gezalfde des Heren' was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht.
Met de term middeleeuwen wordt de periode bedoeld tussen ca. 500 en 1500. Het is een periode waarin zich veel veranderingen voordoen zoals de opkomst van de steden en een steeds toenemend belang van het schrift, niet alleen in het Latijn maar vanaf de twaalfde eeuw ook de volkstaal (de voorloper van het Nederlands).
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
Rijke en in de stad levende mensen hadden in de Middeleeuwen een grotere kans op loodvergiftiging. Tegenwoordig heeft rijkdom doorgaans een goede invloed op de gezondheid. Dankzij een goedgevulde portemonnee kun je sporten, gezond voedsel kopen en gaan wonen in een buurt met veel groen en weinig verkeer.
Afgezien van het menstruatiebloed was de middeleeuwse mens misschien wel schoner dan wij. De middeleeuwen staan bekend als een duistere tijd vol ziekte, dood, verderf en viezigheid. Mensen gooiden hun afval gewoon op straat, tandenborstels en zeep waren non-existent, en wie de puberteit haalde was een uitzondering.
Toch dronken vroeger niet veel mensen alcohol, het was gewoon te duur en niet altijd te krijgen. Tot in de Middeleeuwen bleef dat zo. In die tijd maakten mensen wijn uit vruchten en bier uit gerst en honing. Het alcoholgehalte van die dranken was laag.
Schattingen liggen in de buurt van zo'n 15 uur in de week. In agrarische samenlevingen lag dit aantal al weer hoger. Op een dag werd echter vaak niet meer dan 5 tot 6 uur gewerkt. Veelal verrichtte men arbeid voor zover dat voor het directe levensonderhoud noodzakelijk was.
We onderscheiden over het algemeen drie standen: de geestelijkheid, de adel en de boeren en burgers. Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht.
Het ontstaan van de adel
In ruil voor hun steun en veel geld aan de leenheer waren zij vaak in staat om hun leen erfelijk te maken. Op die manier hadden zij voor hun familie speciale privileges (voorrechten) gekregen die nog eeuwenlang zouden gelden.
De Dikke van Dale heeft als definitie: am·bacht (het; o; meervoud: ambachten) vak waarbij je iets met de hand maakt. In de praktijk is een ambacht veel breder dan alleen een vak waarbij je iets met je handen maakt. Het gaat er vooral om hoe het product gemaakt of de dienst geleverd wordt.
Mensen hadden toen nog geen stromend water in hun huizen. Een douche aanleggen kon eigenlijk nog niet. Mensen wasten zich meestal met koud water. Tot zo'n vijftig jaar geleden gingen kinderen één keer per week in bad.
Tegenwoordig zijn de meeste mensen gewend om iedere dag te douchen. Vroeger was dat heel anders, dan douchten mensen vaak maar eens per 2 of 3 dagen of zelfs eens per week.
De huizen in de stad waren gebouwd van: steen, hout, gedroogde klei of leem of van baksteen. Vaak waren de huizen van hout op een fundering van steen. Voor de rijken waren de huizen helemaal van steen. De daken waren soms belegd met leisteen of pannen, maar zeker tot 1400 veel vaker met riet.
Vroeger toen alles beter was, aten mensen stukken minder vlees. Veel vlees eten is een typisch teken van welvaart. Lekkers was alleen voor de zondag, zoals vla in plaats van pap en iets lekkers bij de koffie. Brood was basisvoedsel.
Producten als gedroogd vlees, gepekelde vis en kazen werden nog steeds bewaard in de kelder, de koelste plek in huis. Rauwe groente werden in veel mindere mate bewaard, alles was verduurzaamd, geweckt, gedroogd of gezouten. Enkele uitzonderingen waren aardappelen, uien, wortelen en koolrapen.
De mensen aten vroeger van alles! Gevogelte, vlees, groenten en fruit. Eigenlijk een hele gezonde keuken. Ze aten alles wat er in de natuur voorkwam, zelfs kleine vogeltjes.
Vrouwen werden veelal jeugdig en rond weergegeven, met een slanke taille, hoge konische borsten en gewelfde heupen. Dit laatste was vooral om uiting te geven aan hun destijds voornaamste missie in de maatschappij: het moederschap. De Romeinen kenden weinig eigen kunst.
In de huisnijverheid waren vrouwen onder meer werkzaam in kantwerk, het pellen van garnalen, het verlezen van erwten en bonen en het doen van de was voor anderen. Dienstbodes runden eeuwenlang het huishouden van welgestelden en vooral vrouwen deden het oogsten en lichtere werk op de boerderij.
In de middeleeuwen was seksualiteit ook een publieke zaak. Door het verband tussen seksualiteit en sociaalmaatschappelijke aangelegenheden, zoals voortplanting en man-vrouwverhoudingen, werd seks als te belangrijk gezien om mensen maar gewoon hun gang te laten gaan.