Bijzinnen worden op twee manieren ingedeeld: al dan niet met een persoonsvorm; zie beknopte bijzin. naar grammaticale functie: als attribuut; zie bijvoeglijke bijzin.
Er zijn drie soorten bijzinnen: zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en bijwoord . Elk volgt dezelfde schrijfmechanismen van de bijzin, maar ze fungeren allemaal als een ander woordsoort, hetzij als zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord.
De beknopte bijzin heeft alleen een gezegde dat op 3 verschillende manieren gemaakt kan worden: met een infinitief (het hele werkwoord) + te, met het voltooid deelwoord (ook wel het verleden deelwoord genoemd) of het onvoltooid deelwoord (ook wel het tegenwoordig deelwoord genoemd).
Een bijvoeglijke bijzin is een bijzin die als nabepaling bij een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord staat. Een bijvoeglijke bijzin is nooit een zelfstandig zinsdeel, maar altijd een deel van een zinsdeel.
Een relatieve bijzin verbindt ideeën door voornaamwoorden te gebruiken die betrekking hebben op iets dat eerder is genoemd en stelt de schrijver in staat om twee onafhankelijke bijzinnen in één zin te combineren. Een relatieve bijzin staat ook bekend als een adjectiefzin .
Een betrekkelijke bijzin is een bijzin die wordt ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord (bijvoorbeeld die), een voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarop) of een betrekkelijk bijwoord (bijvoorbeeld waar).
In de zin De jongens die te laat kwamen, moesten nablijven komt slechts een deel van de jongens te laat. De bijzin perkt hier het bereik in en wordt daarom een beperkende bijvoeglijke bijzin genoemd.
Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp van deze bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dit niet het geval is, krijg je een foutieve beknopte bijzin.
Een voorbeeld van een lijdendvoorwerpszin is: 'Sander zegt, dat hij ziek is'. Hier kun je 'dat hij ziek is' vervangen door 'iets' of 'dat', dit is een lijdendvoorwerpszin. Als je een bijzin kan vervangen door 'jou', 'mij', 'hem', 'haar' is het een meewerkend voorwerpszin.
Er zijn drie soorten afhankelijke bijzinnen: bijvoeglijke bijzinnen, bijwoordelijke (bijwoordelijke) bijzinnen en zelfstandige naamwoordzinnen . Bijvoeglijke bijzinnen (ook wel relatieve bijzinnen genoemd) bevatten een relatief voornaamwoord (who, whom, whomever, whose, that, which) en functioneren als bijvoeglijke naamwoorden door zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden te modificeren.
Een zin die zinsdeel of zinsdeelstuk is binnen een zin, wordt afhankelijke zin genoemd. Een voorbeeld is de lijdendvoorwerpszin in 1: 1Geert zei me gisteren dat de student het werkstuk ingeleverd had. Men kan ook zeggen dat in 1 de dat-zin ingebed is in de 'hogere' zin Geert zei me gisteren (zie verder [19.2.3]).
Omdat: betekenis en gebruik
Het is een ondergeschikte conjunctie . Dit betekent dat de zin die het introduceert een ondergeschikte zin is, die een hoofdzin nodig heeft om het compleet te maken.
Er zijn drie hoofdtypen bijzinnen: bijwoordelijke bijzinnen , relatieve bijzinnen en zelfstandige naamwoordelijke bijzinnen.
Voorwaardelijke bijzinnen geven een voorwaarde aan, en als daaraan voldaan wordt, geldt het gevolg dat in de hoofdzin wordt genoemd. Een voorbeeld is 'Als het blijft sneeuwen, neem ik de tram'.
Bij een verkeerd aansluitende beknopte bijzin is het denkbeeldige onderwerp niet hetzelfde als het onderwerp van de hoofdzin. Je corrigeert een foutieve beknopte bijzin door deze uit te schrijven naar een volledige bijzin!
Foutieve samentrekkingen
Als er bij een samentrekking geen sprake is van dezelfde betekenis, dezelfde grammaticale functie en dezelfde plek in de zin, dan gaat het om een foutieve samentrekking. Enkele voorbeelden daarvan zijn: Hij heeft een diploma en daar hard voor gewerkt.
Er staan te veel woorden tussen twee zinsdelen die bij elkaar horen bijvoorbeeld De nog net aan de klauw van de kat ontsnapte muis verdween -> De muis die nog …… Bijvoorbeeld Na uren in de file gestaan te hebben, vertrok de boot eerder dan geplant.
Een beperkende clausule introduceert informatie die noodzakelijk is voor de betekenis van de zin.Een niet-beperkende clausule kan worden verwijderd zonder de betekenis te veranderen .
Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp van deze bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dit niet het geval is, krijg je een foutieve beknopte bijzin. Het 'denkbeeldige' of verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin moet overeenkomen met het onderwerp van de hoofdzin.
Een bijvoeglijke bepaling is een bepaling die meer informatie geeft over een zelfstandig naamwoord (zoals fiets). Bijvoeglijke bepalingen zijn nooit een zelfstandig zinsdeel, maar maken altijd deel uit van een ander zinsdeel, zoals het onderwerp of lijdend voorwerp.
Herken een betrekkelijke bijzin als u er een tegenkomt.
Ten eerste bevat het een onderwerp en een werkwoord. Vervolgens begint het met een relatief voornaamwoord (who, whom, whose, that, or which) of een relatief bijwoord (when, where, or why). Ten slotte fungeert het als een bijvoeglijk naamwoord, dat de vragen What kind? beantwoordt.
Een beknopte bijzin is een bijzin waarin het onderwerp en de persoonsvorm ontbreken. Het gezegde van een beknopte bijzin bevat alleen een deelwoord of een infinitief met te. Luid vloekend loopt hij de winkel uit.Door wanhoop gedreven stemde ze ermee in.
Datgene waarnaar een betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent. Dat kan één woord zijn, maar ook een hele zin. Het boek is het antecedent van dat in de zin 'Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig. ' In een boom die vroeg bloeit is een boom het antecedent van die.