Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord.Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.
Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden. Wat verwijst naar onbepaalde voornaamwoorden, overtreffende trappen, hele zinnen en een hoedanigheid. Welke verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.
De correcte schrijfwijze is wat betreft.
Je gebruikt wat na een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene), na een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (mooiste, beste, leukste, grootste, bijzondere) of na een rangtelwoord (eerste, tweede, derde).
Volgens Jan Renkema is de keuze tussen de betrekkelijke voornaamwoorden 'dat' en 'wat' afhankelijk van de bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord. Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord.Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.
Ezelsbruggetjes om te onthouden dat zuur aan water moet worden toegevoegd, en niet andersom: Een sterk zuur laat zich niet dopen. Water bij zuur, geeft bloed aan de muur. Zuur bij water, de rest komt later.
Naar onzijdige woorden (zoals boek, bedrijf, bureau, meisje, gedrag) wordt in de standaardtaal verwezen met het betrekkelijk voornaamwoord dat. Het betrekkelijk voornaamwoord wat wordt in Nederland weliswaar eveneens vaak gebruikt bij de verwijzing naar concrete het-woorden, vooral in spreektaal en informele taal.
Dat verwijst naar het-woorden: het huis dat, het meisje dat. Die verwijst naar de-woorden en naar meervoudsvormen: de woning die, de meisjes die. Aantal is een het-woord en wordt in principe gecombineerd met dat als het bepaald lidwoord het eraan voorafgaat.
Naar bijvoeglijke naamwoorden waar het voor staat, kun je ook zowel met wat als met dat verwijzen: Onze vakantie naar Nieuw-Zeeland is het mooiste wat/dat we ooit hebben gedaan. Dat is nu het raadselachtige wat/dat hij bedoelde.
Wanneer is het 'hen' en wanneer 'hun'? Een oude schoolregel over het gebruik van hen en hun luidt als volgt: Gebruik hen na een voorzetsel en als lijdend voorwerp, en hun als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel). Gebruik hen na een voorzetsel.
deelw.) gaan over Voorbeelden: 'wat mij betreft' , 'Wat die afspraak van morgen betreft; die kunnen we ook verzetten. ' , 'Het betreft hier een bijzonder geval.
Betreffende kan worden gebruikt als voorzetsel of achtergeplaatst tegenwoordig deelwoord met de betekenis 'aangaande, over'. Als voorzetsel heeft betreffende altijd een -e.Als achtergeplaatst tegenwoordig deelwoord kan betreffende ook zonder -e voorkomen.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Zowel het enige wat als het enige dat is correct als het enige niet verwijst naar iets specifieks, maar naar iets in algemene zin. Wat is dan het gebruikelijkst. Dat is het enige wat / dat ik wil zeggen.
Volle vormen zijn bijvoorbeeld mij, wij en mijn, gereduceerde vormen zijn me en we. De volle vorm gebruik je als je een voornaamwoord nadruk geeft, bijvoorbeeld als contrast: Dat moet je mij niet vragen!
Toelichting. Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Die, deze, dat, dit
Meestal gebruik je 'die' en 'dat' als je iets aanwijst wat verder weg is (die hond daar, dat huis daar). Als je iets aanwijst waar je dichtbij bent, gebruik je vaak 'deze' (voor de-woorden) en 'dit' (voor het-woorden).
Is het 'de been' of 'het been'?
Het is 'het been', want been is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat been'.
In de spreektaal komt je/jij wil (zonder t) vaak voor, net als in privéberichtjes en andere informele teksten. Over het algemeen krijgt je/jij wilt (mét t) in Nederland nog steeds de voorkeur in (zakelijke) teksten die bestemd zijn voor een breed publiek.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Ezelsbruggetje: jouw of jou
Als je het kunt vervangen door het persoonlijk voornaamwoord “hem”, is het “jou”. Als je het kunt vervangen door het bezittelijk naamwoord “zijn”, is het “jouw”.
Het zou ook een ezelsbruggetje heten, omdat ezels heel goed dingen kunnen onthouden. We kennen immers de uitdrukking: “een ezel stoot zich nooit twee keer aan dezelfde steen”. Ezelsbruggetjes worden dus gebruikt om veel te onthouden informatie eenvoudig, middels een trucje, op te slaan in het geheugen.