Stadslicht is bedoeld om een geparkeerd voertuig zichtbaar te maken. Een betere naam zou 'standlicht' of 'parkeerlicht' zijn. De typering 'stadslicht' stamt nog uit de jaren '50, toen het gebruikelijk was binnen de bebouwde kom uitsluitend stadslichten te voeren.
de parkeerlichten of standlichten die net zoals dagrijverlichting alleen dienen om gezien te worden door andere weggebruikers. de dimlichten zorgen dat u gezien wordt door de andere weggebruikers én verbeteren het zicht van de bestuurder tot ca. 30 meter.
Het verschil
Stadslichten dienen alleen gevoerd te worden wanneer uw auto geparkeerd staat in een donkere straat. Dimlichten dienen gevoerd te worden bij slecht zicht, zowel in het donker als overdag bij bijvoorbeeld regenbuien. Dagrijverlichting dient er voor om uw voertuig overdag beter zichtbaar te maken.
Meestal heb je aan de voorkant en de achterkant van je wagen twee standlichten, met dat verschil dat ze vooraan wit of geel horen te zijn en achteraan rood. Ze zijn verplicht te gebruiken als de zichtbaarheid minder is dan 200 meter en tussen zonsondergang en -opgang.
Overdag bij slecht zicht mag u het dimlicht gebruiken. In het donker is het dimlicht verplicht. De dimlichten hoeven niet aan als de mistlichten branden.
Dagrijlichten bestaan voor auto's uit twee witte lampen, tussen 250 en 1500 mm boven het wegdek aan de voorzijde van het voertuig geplaatst op een afstand van minimaal 600 mm van elkaar (minimaal 400 mm uit elkaar wanneer het voertuig smaller is dan 1300 mm).
Dimlicht. Dimlicht is de verlichting die je standaard moet voeren wanneer het donker is. Als het zicht verminderd wordt door mist, hagel, regen of sneeuw, gebruik je dit licht ook overdag.
Groot licht mag alleen gevoerd worden als er geen ander verkeer in de buurt is. Mistlicht mag alleen gevoerd worden als mist, sneeuwval of regen het zicht ernstig belemmert. Het mistachterlicht mag alleen gebruikt worden als het zicht minder is dan 50 m. Dagrijlicht is verlichting die overdag gebruikt mag worden.
Dimlichten gebruik je (verplicht) als het donker is. Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, kun je dimlichten gebruiken om meer zicht te creëren. Zet je dimlichten uit als je mistlampen (aan de voorkant) aanstaan.
Tijdens dichte mist is groot licht meestal onbruikbaar, omdat de mist het licht terugkaatst en je daardoor zelf verblind kunt raken. Als de mistlampen voor branden, mag in plaats van dimlicht stadslicht gevoerd worden.
Stadslicht is bedoeld om een geparkeerd voertuig zichtbaar te maken. Een betere naam zou 'standlicht' of 'parkeerlicht' zijn. De typering 'stadslicht' stamt nog uit de jaren '50, toen het gebruikelijk was binnen de bebouwde kom uitsluitend stadslichten te voeren.
Dagrijverlichting moet wit van kleur zijn en moet uitschakelen of overgaan in stadslicht wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld. In de huidige wet staat dat dagrijverlichting verplicht is, maar er staat niet dat het verplicht is dat de achterlichten automatisch moeten aangaan.
Het stadslicht mag je voeren op het moment dat er geen enkele verlichting verplicht is. Je mag dus overdag met alleen je stadslicht aan rondrijden. Is het donker of is er sprake van slecht licht?Dan geeft de wet aan dat je naast het stadslicht ook je dimlicht of mistlicht dient te voeren.
De wegcode stelt dat je je achtermistverlichting moet gebruiken als de zichtbaarheid minder is dan 100 meter. Niet alleen door mist, maar ook door sneeuw of felle regen. Achtermistverlichting kan bestaan uit één of twee lampen, is verplicht rood van kleur en wordt op je dashboard aangeduid met een oranje symbool.
Hiervoor gebruikt een bestuurder 4 soorten lichten: Er zijn de dimlichten, waarmee men meestal rijdt als het donker is.En de grootlichten, die ook wel eens de verstralers worden genoemd.De meeste wagens hebben vooraan ook mistlichten.
Vanaf het schemerdonker 's avonds tot het 's morgens weer licht wordt, moeten de dimlichten verplicht branden. Datzelfde geldt voor alle omstandigheden waarbij het zicht beperkt is tot minder dan tweehonderd meter, bijvoorbeeld door hevige regen, sneeuw of mist. Sommige wagens zijn voorzien van dagrijlichten.
De achterlichten hebben vanuit die gedachte geen functie. Op het moment dat meebrandende achterlichten wenselijk zijn, betreft het vaak het moment dat dimlicht noodzakelijk is zoals bij duisternis of slecht zicht overdag, bij mist of ernstige regenval. Het voeren van dimlicht is in die omstandigheden verplicht.
Overdag ben je ook verplicht om dimlicht voeren in tunnels. Het gebruik van groot licht in plaats van dimlicht is toegestaan, echter mag je groot licht in de volgende situaties niet gebruiken: Bij dag. Bij het tegenkomen van een andere weggebruiker.
In de ochtend- of avondschemer is het voor veel weggebruikers echter niet duidelijk welke verlichting ze het beste kunnen voeren. In 2011 is automatische dagrijverlichting verplicht gesteld voor alle nieuwe (type) auto's. Sinds 2012 geldt dit ook voor vrachtwagens en bussen.
Als je dimlicht werkt, dan brandt er een groen lampje op je dashboard. Dit lampje herken je door het symbool van een koplamp met schuine streepjes ervoor. Je bent verplicht om dimlicht te voeren wanneer het donker is, maar ook als het regent, sneeuwt, hagelt of wanneer het mistig is.
Bij veel auto's branden de achterlichten niet in combinatie met dagrijlichten. Dat komt de zichtbaarheid van deze weggebruikers bij slechte weersomstandigheden niet ten goede. “ “En dagrijverlichting is in die omstandigheden gewoonweg niet de juiste verlichting”, benadrukt De Jong.
Als het dimlicht is ingeschakeld branden de koplampen, de achterlichten en de kentekenplaatverlichting. Het wordt dimlicht genoemd, omdat het de overige weggebruikers niet mag verblinden. Als je het vergelijkt met grootlicht, wat feller en verblindend is, is dimlicht dus eigenlijk gedimd.
Dimlicht is de verlichting die je standaard moet gebruiken wanneer het donker is. Je zet je dimlicht ook aan als het zicht minder is door mist, hagel, regen of sneeuw. De functie van dimlicht is tweeledig: het maakt je zichtbaar voor overige weggebruikers en het geeft je beter zicht op de weg.
Checklist voor rijden in de mist
Gebruik de mistlampen alleen bij zeer beperkte zichtbaarheid. Voorkom condens in uw voertuig. Rijd traag en gelijkmatig. Houd voldoende afstand tussen u en uw voorligger.
Zie je maar één verlichtingspaal langs de autosnelweg (staan 50 meter uit elkaar), dan mag je niet sneller dan 50 km/h rijden. Bij nog dichtere mist: gas loslaten, ook als dat betekent dat je niet sneller dan 30 km/h rijdt. Bij minder dan 50 meter per uur zicht je mistlamp aanzetten als je die al hebt.