RNA is een afkorting welke staat voor 'ribonucleic acid'. In het Nederlands is dit 'ribonucleinezuur'.
RNA is een afkorting voor ribonucleïnezuur. Het lijkt erg op DNA. Een RNA-keten is net als DNA opgebouwd uit vier verschillende bouwstenen, nucleotiden. Maar anders dan DNA heeft RNA naast adenine (A), cytosine (C) en guanine (G), en het nucleotide uracil (U) in plaats van thymine (T).
Een type nucleïnezuur dat in het lichaam wordt aangetroffen, vergelijkbaar met DNA maar met een enkelvoudige streng. De bekendste functie van RNA (ribonucleïnezuur) is het doorgeven van instructies van DNA aan het cellulaire mechanisme dat verantwoordelijk is voor het maken van eiwitten.
Er zijn dus wat verschillen met het DNA. Het RNA is enkelstrengs, terwijl het DNA dubbelstrengs is. Verder heeft het RNA de suikergroep ribose en het DNA de suikergroep desoxyribose. Het RNA heeft de stikstofbasen uracil in plaats van thymine.
Deze RNA-keten is een kopie van een stuk DNA en wordt dan ook het RNA-transcript genoemd. Het stuk DNA dat tijdens transcriptie wordt overgeschreven, maakt deel uit van een gen. Als het gen codeert voor een eiwit, ontstaat tijdens de transcriptie mRNA.
Het lijkt erg op DNA, maar er zijn wel verschillen. Ten eerste bevatten de nucleotiden in RNA een ribose-suikergroep, in tegenstelling tot de deoxyribose-suikergroep in DNA. Daarnaast bevat RNA wel de nucleotiden A, C en G, maar geen thymine (T). In plaats daarvan vind je in RNA de nucleotide uracil (U).
Baseparen Adenine- en thymine-paren (A-T) cytosine- en guanine-paren (C-G) Adenine- en uracil-paren (A-U) Cytosine- en guanine-paren (C-G). Locatie DNA zit in de celkern, in de mito- chondriën zit ook een klein beetje. RNA vormt zich in de celkern en ver- plaatst dan naar elders in de cel.
De DNA-streng die niet wordt afgelezen heet de coderende streng. Het specifieke stukje op het DNA-molecuul waar het RNA-polymerase zich aan bindt heet een promotor. Het RNA-polymerase 'leest' een specifiek gen (een stuk DNA) en krijgt hierdoor de instructie om een RNA-molecuul te maken.
Een RNA-virus is een virus waarvan het erfelijk materiaal uit RNA bestaat; dit in tegenstelling tot een DNA-virus (waarvan het erfelijk materiaal uit DNA bestaat, net als het geval is bij de meeste organismen).
RNA, oftewel ribonucleïnezuur, is een natuurlijk molecuul dat in alle levende wezens voorkomt, ook in het menselijk lichaam. Ons erfelijk materiaal dat we doorgeven van ouder op kind, het DNA, codeert voor de bouwstenen van ons lichaam, de eiwitten.
Op basis van de genetische informatie kunnen proteïnen gemaakt worden. Er zijn drie types van RNA afhankelijk van hun functie: tRNA (transfer), mRNA (messenger) en rRNA (ribosomaal).
Al die erfelijke informatie samen noemen we het genotype. Dat zijn alle genen van een persoon bij elkaar. Het fenotype is wat je aan een individu ziet. Een deel van wat je aan iemand ziet komt door het genotype.
Een gen is een stukje DNA.Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe je eruitziet, hoe je lichaam werkt of hoe je bent. Er zijn in totaal zo'n 20.000 genen. We weten van maar ongeveer een kwart welke rol ze spelen bij bepaalde ziektes.
Glucose wordt ook wel dextrose en druivensuiker genoemd. Andere voorbeelden van monosachariden zijn galactose en fructose (vruchtensuiker). D-ribose en D-2-deoxyribose spelen een belangrijke rol in de vorming van RNA en DNA en vallen ook onder de monosachariden.
Om m-RNA te kunnen maken met de matrijsstreng als mal moet het DNA als een rits worden opengeritst. Er ontstaan nu twee stuks enkelstrengs DNA. Vervolgens wordt het enzym RNA-polymerase aan de matrijsstreng gekoppeld. Deze verplaatst zich over de streng.
DNA is de belangrijkste drager van ons erfelijk materiaal. Het is het molecuul dat bepaalt welke haar- of huidskleur je hebt, maar ook welke erfelijke ziekten je kan krijgen.
Met 'RNA-celtypering' is het voor het eerst mogelijk om de aanwezigheid van huidcellen en intieme vrouwelijke cellen in een spoor vast te stellen. Naast deze cellen detecteert de nieuwe onderzoeksmethode ook bloed, sperma en speeksel. Hierdoor wordt meteen een volledig beeld van het spoor verkregen.
Ieder mens heeft DNA. DNA is een ingewikkelde code die bij iedereen anders is. Die code zit overal in je lichaam, dus bijvoorbeeld in je haren, je bloed, je speeksel en in je huid. Forensisch onderzoekers kunnen die code lezen met behulp van computers en machines.
Cellen zijn de bouwstenen van je lichaam. Chromosomen zijn een soort strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een code voor al onze erfelijke eigenschappen.
Transcriptie is het vertalen van de genetische code op het DNA naar streng m-RNA dat de celkern mag verlaten.
CRISPR-Cas is een moderne techniek waarmee wetenschappers DNA heel precies veranderen. Het is een soort moleculaire schaar die een specifiek stukje genetisch materiaal opzoekt in een cel. Wanneer hij dit stukje vindt, knipt hij het DNA op die plek door.
De mens heeft 3.200.000.000 verschillende DNA letters. Per cel bevat het DNA van de mens ongeveer 2 meter DNA en ons lichaam 74 miljoen km DNA, dat is meer dan 240x heen en terug naar de zon.
Dr.Francis Crick en Dr.James D.Watson zorgden 50 jaar geleden met de ontdekking van het dubbelhelix DNA-molekuul voor een revolutie binnen de biologie.
Mensen hebben ongeveer 20.000 genen. Alle genen hebben een specifieke functie. Als iemand een erfelijke aandoening heeft, functioneren één of meerdere genen niet goed.
Genen kunnen dominant of recessief zijn, dat wil zeggen dat ze al dan niet overheersen. Het gen wat overheersend is bepaald of bij het kind de eigenschap van dit gen ook zichtbaar is. Zo overheerst het gen voor bruine ogen over het gen voor blauwe ogen.