De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
In het Nederlands kan deze vorm vaak worden vertaald met de constructie "persoonlijk voornaamwoord met diens vervoeging van zijn + 'aan het' + infinitief": Ik ben (nu) een Wikipedia-artikel over de onvoltooid tegenwoordige tijd aan het lezen. Voorbeeld: Ik neem een hap. Het regent.
Een onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die bestaat uit het hele werkwoord met d of de erachter. Bijvoorbeeld: Fluitend fietste hij voorbij. Je gebruikt deze vorm als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet.
Vormen Top
de onvoltooid tegenwoordige tijd (of presens): hij woont, hij komt; de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
De onvoltooide tijd is een werkwoordstijd die gebruikt wordt om aan te geven dat iets nog bezig is of in de toekomst plaatsvindt. Het werkwoord kan zowel in de tegenwoordige als in de verleden tijd staan. Als een zin in de onvoltooide tijd staat, staat hier nooit een hulpwerkwoord in.
De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Regelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
Je krijgt dan: ge + ik-vorm + t/d. Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord). Haal -en ervan af. Op welke letter eindigt het werkwoord nu?
Het onvoltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord waarbij het nog niet voorbij of nog niet voltooid is (onvoltooid) en dus nog steeds aan de gang is. Het onvoltooid deelwoord wordt altijd gespeld als het hele werkwoord + d. Niets vermoedend verliet hij het huis.
Een voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord. Een voltooid deelwoord is een samengesteld werkwoord. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord 'hebben' of 'zijn' en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Het voltooid deelwoord vind je vaak helemaal achteraan in de zin. Je kunt die vaak makkelijk herkennen. Voltooid deelwoorden beginnen namelijk meestal met ge- en soms ook met ver-, be-, er-, ont-, her-, mis-. Je gebruikt een voltooid deelwoord om te vertellen over iets wat afgerond is.
Het tegenwoordig (of: onvoltooid) deelwoord is een vormcategorie van het werkwoord die bestaat uit de stam + -(e)nd(e). Tegenwoordige deelwoorden kunnen voorkomen als deel van het gezegde of als zinsdeel: (1) De zaak is hangende.(2) Huilend zocht het kind naar zijn moeder.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd infinitief + d. Lopend bereikte hij de auto. Huilend liep het meisje door de gangen. Hij bereikte al zwemmend de kust van Engeland.
Wanneer gebruik je een voltooid deelwoord? Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
het hele werkwoord +de (minder bekend). Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent. Voorbeelden: Huilend rende ze de klas uit.
Voorbeeld: lopen
De verleden tijd van lopen is 'liep'. De klank van dit woord verandert, vandaar dat we spreken van een sterk werkwoord. Het voltooid deelwoord is 'gelopen'. Zoals je ziet begint het voltooid deelwoord hier met 'ge-' en eindigt het op '-en'.
Verder wordt de onvoltooid verleden tijd gebruikt om een gewoonte, een werking van onbepaalde duur of een terugkerende gebeurtenis uit het verleden te beschrijven. De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een incidentele gebeurtenis te beschrijven.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.