Het werkwoord is een woordsoort die in bijna alle talen van de wereld samen met het subject en eventueel een of meer objecten de basis vormt van een zin.
Wat is een werkwoord? Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'hebben' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt. Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.
Doen is hier een omschrijvend hulpwerkwoord, dat altijd wordt gecombineerd met een infinitief. Doen in combinatie met de onbepaalde wijs van een werkwoord voegt niets wezenlijks toe aan dat werkwoord. Doe eens koffiezetten betekent in feite hetzelfde als Zet eens koffie.
Has en have komen van hetzelfde werkwoord af: hebben, in het Engels to have. Je gebruikt has bij enkelvoud en have bij meervoud. Allebei in de tegenwoordige tijd!
Kennen heeft echter als overgankelijk werkwoord altijd een lijdend voorwerp bij zich. (1) Ik heb hem weleens ontmoet, maar ik ken hem niet goed. (2) Hij heeft flink zijn best gedaan en kent zijn les. Kunnen is daarentegen een hulpwerkwoord en wordt gecombineerd met een infinitief.
De stam van een werkwoord vind je in nagenoeg alle gevallen door van het hele werkwoord -en af te halen.Wat je na het weghalen van -en overhoudt, is de stam. De stam van worden is word, de stam van houden is houd, de stam van draaien is draai, enz.
Werkwoord "staan" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
Werkwoord. «We were in Seattle, but they were still underway.» Wij waren in Seattle, maar zij waren nog onderweg.
Werkwoord. Hij heeft het gemaakt.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Werkwoord "praten" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Het hele werkwoord is worden. Werkwoorden kunnen veranderen in de zin. Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat. Ik loop naar school.
Ten eerste zijn werkwoorden dingen die je kunt doen, zoals: fietsen, lopen en spelen. Ten tweede, bij werkwoorden gebeurt er iets, zoals: sneeuwen, hagelen en waaien. Ten derde, bij werkwoorden is iemand iets, zoals: zijn, worden en lijken. Tot slot, werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
Het zelfstandig werkwoord (ZWW)
Wanneer een werkwoord in een zin de handeling aangeeft, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord. Het zelfstandig werkwoord is dus het belangrijkste werkwoord. Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).
De stam is het hele werkwoord zonder -en: zwemmen → zwemm. De stam is vaak hetzelfde als de ik-vorm.
Bij sterke werkwoorden (ook wel 'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lezen - las - gelezen. lopen - liep - gelopen. helpen - hielp - geholpen.
Zo is de stam van 'fietsen' bijvoorbeeld 'fiets'. Het is overigens niet altijd zo dat je kind de stam vindt door -en van het hele werkwoord af te halen. Dit is bijvoorbeeld bij het werkwoord 'zien' het geval.
Vervoeging van het werkwoord mogen:
ik mag, jij mag, wij mogen. ik mocht, wij mochten. ik heb gemogen.
Vervoeging of conjugatie is het veranderen van de vorm van een werkwoord om de tijd, persoon, genus, modus of aspect aan te geven.
(grammatica) een vervoeging van een werkwoord. De woorden ga, gaat, ging en gegaan zijn voorbeelden van een werkwoordsvorm.