De kosten hoeven niet op het precieze moment betaald te worden.Zo kun je dus kosten maken, maar nog geen directe uitgaven doen. Bijvoorbeeld wanneer je een zakelijke bestelling doet en de factuur ontvangt, maar nog niet hebt betaald. Pas wanneer je de factuur betaalt wordt het een uitgave.
Kosten die geen uitgaven zijn: afschrijvingen. Uitgaven die geen kosten zijn: dividendbetalingen, kopen van grond, lening aflossen. Uitgaven die tegelijk ook kosten zijn: directe betalingen van bijvoorbeeld salarissen of inkopen.
Je vaste lasten zijn bijvoorbeeld je woonlasten, energie, zorgverzekering en abonnementen. Dit zijn uitgaven waar je niet zomaar op kunt bezuinigen en die meestal maandelijks terugkomen. Dagelijkse uitgaven zijn bijvoorbeeld boodschappen, kleding, vervoer en cadeaus. Bekijk hoeveel je hier elke maand aan uitgeeft.
Uitgaven en ontvangsten zijn uit- en ingaande geldstromen, terwijl kosten en opbrengsten hebben betrekking op het resultaat in een periode. In het kasstelsel zijn uitgaven en kosten gelijk aan elkaar, evenals ontvangsten en opbrengsten. In het factuurstelsel kunnen ze verschillend zijn.
Het totaal aan opbrengsten is al het geld dat binnen is gekomen. Bijvoorbeeld als je een product verkoopt, of een klus hebt gedaan voor een klant. De kosten zijn alle uitgaven die je bedrijf heeft gedaan, al het geld dat je hebt betaald dus. In de resultaatrekening trek je alle kosten van je opbrengsten af.
Kosten heeft betrekking op het bedrag dat je betaalt als je iets aanschaft (dus de prijs van een product of dienst) en het bedrag dat je daarna kwijt bent aan het 'normale' gebruik daarvan. Onkosten heeft betrekking op extra, vaak onvoorziene kosten. Daardoor zijn onkosten vaak onaangename verrassingen.
Een onderneming heeft te maken met verschillende kosten. Denk bijvoorbeeld aan de inkoopwaarde van de omzet, huurkosten, rentekosten, afschrijvingskosten en loonkosten.
de uitgave
(m./v.) Verbuigingen: uitgaven (meerv.) ("vooral meervoud") bedrag dat men uitgeeft •reeks van uitgegeven literaire werken.
Uitgaven is een boekhoudkundig begrip voor een uitstroom van geld (of andere liquide middelen) naar een ander (rechts)persoon. Hier staat doorgaans een instroom van een product met voor de koper een grotere waarde dan het geld tegenover.
Een onderneming heeft te maken met vele bedrijfskosten. Denk bijvoorbeeld aan inkoopwaarde van de omzet, huur, rente, afschrijving en loon.
Afschrijvingen worden gerekend als kosten, maar zijn geen uitgaven. Als een bedrijf in een jaar bijvoorbeeld € 1.000 afschrijft op een bedrijfsauto, wordt deze € 1.000 niet betaald: het is geen uitgave. Wel wordt de waardevermindering van de bedrijfsauto gerekend tot de afschrijvingskosten.
De kosten hoeven niet op het precieze moment betaald te worden. Zo kun je dus kosten maken, maar nog geen directe uitgaven doen. Bijvoorbeeld wanneer je een zakelijke bestelling doet en de factuur ontvangt, maar nog niet hebt betaald. Pas wanneer je de factuur betaalt wordt het een uitgave.
Wat is het verschil tussen activa en passiva? Activa zijn bezittingen en passiva zijn de schulden van een onderneming. Hoeveel zakelijk geld jouw bedrijf volgens de balans heeft staat op de activazijde. Daarnaast is op de passivazijde te zien wie de eigenaar van dat geld is.
3 budget-tips van het Nibud
Breng eerst al je inkomsten en uitgaven in kaart. Probeer echt een duidelijk beeld te krijgen en houd je dagelijkse uitgaven vier weken bij via een app, Excel of een ouderwets schriftje. Bepaal welke uitgaven voor jou belangrijk zijn en bezuinig op zaken die je minder belangrijk vindt.
In 2020 gaf een gemiddeld huishouden ruim 35 duizend euro uit. Een derde gaat op aan huisvesting, water en energie. Aan eten, drinken en genotmiddelen zoals alcohol en tabak wordt bijna een vijfde uitgegeven. Buitenhuis werd een kwart gespendeerd aan vervoer, recreatie en horeca.
De uitgaven in 2022 zijn voor het grootste deel aan bedrijven besteed (€ 6,5 miljard), gevolgd door uitgaven aan onderwijs (€ 3,7 miljard) en zorg (€ 3,6 miljard).
De 50-30-20-regel verdeelt jouw inkomen als volgt: 50% voor vaste lasten, 30% voor persoonlijke behoeften en 20% voor sparen en schulden aflossen. Dit zijn de drie potjes waar je alles uit betaalt. Hoe je jouw geld vervolgens uitgeeft en wat je precies verstaat onder elk potje, bepaal je gewoon zelf.
Kleding, snacks en beltegoed
Ook aan mobiele telefoons (55%), kleding (58%) en wat leuks doen (zoals naar de bioscoop gaan, 52%) wordt veel besteed. Maar ook aan anderen wordt gedacht: maar liefst 65% van de scholieren geeft regelmatig geld uit aan cadeaus voor vrienden en familie.
Je hebt bijvoorbeeld kosten voor huisvesting, kosten voor marketing, alle kosten rond een webshop of website, reiskosten, belkosten en de kosten voor de boekhouder die je administratie doet. Welke kosten vallen onder bedrijfskosten? Bedrijfskosten zijn alle noodzakelijke kosten die je maakt voor je bedrijf.
We maken onderscheid tussen twee soorten kosten: constante kosten en variabele kosten.