De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij een ander werkwoord staat.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
hebben , zijn en zullen (hulpwerkwoorden van tijd); worden (hulpwerkwoord van het passief); kunnen , moeten , (be) hoeven, mogen , willen , zullen ; blijken , lijken , schijnen , heten , dunken , voorkomen en toeschijnen (hulpwerkwoorden van modaliteit); doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit).
Wat zijn alle koppelwerkwoorden? In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
De hulpwerkwoorden van modaliteit of modale hulpwerkwoorden zijn: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. Ze geven, globaal gezegd, aan of het hoofdwerkwoord als wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk (enz.) gezien wordt.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij een ander werkwoord staat.
Drie werkwoorden (namelijk zou, willen en worden), het belangrijkste werkwoord is worden. Dat is een koppelwerkwoord. De werkwoorden zou en willen zijn in deze zin dus hulpwerkwoorden en het naamwoordelijk gezegde 'zou psycholoog willen worden'.
Je weet immers dat een persoonsvorm geen zww kan zijn als er meerdere werkwoorden in de zin aanwezig zijn.
Het gezegde van deze zin is wordt moe. Omdat daar een bijvoeglijk naamwoord in voor komt, spreken we hier van een naamwoordelijk gezegde. Het werkwoord wordt koppelt hier de eigenschap moe aan het onderwerp hij en is daarmee een koppelwerkwoord. Moe wordt ook wel het naamwoordelijk deel van het gezegde genoemd.
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Het naamwoordelijk gezegde kan variëren afhankelijk van de zin en wat er wordt beschreven. Het is echter altijd verbonden met een koppelwerkwoord, zoals "is," "lijkt," "smaakt," "wordt," enz.
Een hulpwerkwoord staat dus nooit alleen in een zin. Het zegt iets over de tijd waarin de zin staat. De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord. Bij kunnen, willen, zullen, mogen, moeten en hoeven is dit het hele werkwoord (infinitief).
Eten neemt een hulpwerkwoord, meestal een vervoegde vorm van hebben. Ik heb gegeten - Voltooid tegenwoordige tijd. Je bent momenteel in de toestand van het voltooien van iets in het verleden.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
zijn wordt gebruikt om passieve werkwoordsvormen in voltooide tijden te maken: VTT - ik ben geslagen. VVT - ik was geslagen.
"Must" is geen koppelwerkwoord, maar een hulpwerkwoord. Hulpwerkwoorden werken samen met het hoofdwerkwoord om de tijd aan te geven.
Het proefwerk Engels kan (hww) [moeilijk] zijn (kww). Het proefwerk Engels zou (hww) best eens [moeilijk] kunnen (hww) zijn (kww).
Als het werkwoord voor een actiewerkwoord staat, dan is het helpend.Als het voor woorden staat die het onderwerp beschrijven, dan is het verbindend .
3. Een koppelwerkwoord koppelt 2 delen van de zin aan elkaar. Nog een belangrijk kenmerk van een koppelwerkwoord is dat hij 2 delen van een zin aan elkaar koppelt. Het gaat dan om het onderwerp en het naamwoordelijk deel.
Functie: Hulpwerkwoorden ondersteunen hoofdwerkwoorden bij het uitdrukken van tijd, stemming en vorm, terwijl koppelwerkwoorden het onderwerp verbinden met een onderwerpcomplement .
De drie primaire hulpwerkwoorden zijn 'be', 'have' en 'do'. Er zijn tien veelvoorkomende modale hulpwerkwoorden en dat zijn 'can', 'could', 'will', 'would', 'shall', 'should', 'may', 'might', 'must' en 'ought'. Modale hulpwerkwoorden drukken vaak de ideeën van noodzaak en mogelijkheid uit.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Hulpwerkwoorden van tijd worden gebruikt in de samengestelde werkwoordstijden; hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn hebben en zijn, het hulpwerkwoord van de toekomende tijd is zullen: (1) Ik heb me deerlijk in hem vergist. (2) Zij is gisteren thuisgekomen. (3) Het zal morgen onweren.