WAT IS DE DATIEF? De Dativ drukt meestal het meewerkend voorwerp uit. Je vindt hem door 'aan wie' of 'voor wie' te vragen. In een zin staat de Dativ bijna altijd voor de Akkusativ, behalve als het lijdend voorwerp een persoonlijk voornaamwoord is, dan staat de Akkusativ eerst en daarna de Dativ.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
Heb je bijvoorbeeld weer de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ). Wat geeft hij? Zijn jasje. Dat jasje wordt dus gegeven en kan daar niks aan doen: het is lijdend voorwerp, Akkusativ.
Is je woord het onderwerp van de zin?Dan is het de 1e naamval de je nodig hebt. Voor bezit gebruik je de 2e naamval. Voor meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp gebruik dus de 3e en respectievelijk 4e naamval.
. de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als indirect object (o.m. meewerkend, belanghebbend, bezittend en ondervindend voorwerp); . de vierde naamval (of: accusatief) wordt gebruikt als lijdend voorwerp of na voorzetsels.
De accusatief (Latijn accusare = aanklagen), accusativus of vierde naamval is in sommige talen de naamval voor het lijdend voorwerp (direct object).
De Dativ drukt meestal het meewerkend voorwerp uit. Je vindt hem door 'aan wie' of 'voor wie' te vragen. In een zin staat de Dativ bijna altijd voor de Akkusativ, behalve als het lijdend voorwerp een persoonlijk voornaamwoord is, dan staat de Akkusativ eerst en daarna de Dativ.
De Duitse datieve naamval (Der Dativ)
De datieve naamval wordt in het Duits gebruikt voor het meewerkend voorwerp. De actie in de zin wordt gedaan voor (of soms aan) het meewerkend voorwerp, dat meestal een persoon is.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz. staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
In de Duitse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief).
Vierde naamval
Dit rijtje is al net zo belangrijk als het rijtje voor het Dativ. Leren en kennen dus: bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang. Na deze voorzetsels is het altijd Akkusativ.
De derde naamval wordt gebruikt: Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor). Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
De derde naamval
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels , namelijk: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, außer en gegenüber.
Als er geen sprake is van een tijdstip, je ergens bevinden of iets dat in beweging is of zich verplaatst dan kun je de 7/2 regel toepassen. Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
De vierde naamval: Accusatief - lijdend voorwerp
Den Pinguin! De pinguïn (mannelijk) is dus het lijdend voorwerp en staat daarom in de mannelijke vorm vierde naamval: den. Voorbeeld: Es gibt einen Pinguin in dem Garten. Na 'fragen' en 'bitten' gebruik je ook de vierde naamval.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
De derde naamval: Dativ
Dativ gebruik je als het woord een meewerkend voorwerp (MW VW) in de zin is. Dus géén lijdend voorwerp, vaak zul je de zin even moeten ontleden. In het Nederlands komt voor het meewerkend voorwerp altijd het woordje 'aan' of 'voor'.
Je mag de dativus dan vertalen met voor of aan . De Romeinen hebben wel een woord voor 'hebben' (namelijk 'habere'), maar toch zeggen ze soms niet 'Ik heb een paard', maar juist 'Er is een paard voor/aan mij', alsof 'ik' het meewerkend voorwerp is!
Wat is de nominatief? Een onderwerp staat in het Duits altijd in de Nominativ. Het is 1 van de 4 naamvallen. Ook het naamwoordelijk deel van het gezegde of het predikaatsnomen, dat bij een koppelwerkwoord hoort, staat in de nominatief.
aan/voor = meewerkend voorwerp
Der Mann lacht. Hij lacht. Ich sehe den Mann.