Geluid. De mol maakt vrij weinig geluid. Bij opwinding maakt hij zachte piepgeluidjes en tijdens gevechten een vrij luid geschetter. Verder maakt de mol tijdens zijn zoektochten naar voedsel vrij veel lawaai in de vorm van geritsel met blaadjes.
Omdat mollen gevoelig zijn voor geluid, maken veel mollenverjagers hier gebruik van.
Mollen kunnen zich razendsnel ingraven. Ze gebruiken hun voorpoten als schepjes. Daarom heten die poten ook wel graafpoten. Met de kop en de achterpoten duwt een mol de losse aarde uit zijn gang naar boven.
Zintuigen. Mollen zijn niet blind, maar zien zeer slecht. De ogen zijn zo klein als speldenknopjes en de vachtharen voor de ogen belemmeren bovendien een goed zicht. In dezelfde vacht zitten ook zijn oren, die uitstekend ontwikkeld zijn.
Dat de mol geen oorschelpen heeft betekent niet dat hij geen oren heeft. Hij kan prima horen, maar zijn gehoorgangen zitten verstopt onder zijn dichte vacht. Hij kan ze ook afsluiten met een huidplooi, zodat er geen zand of water in komt.
Mollen komen slechts zelden boven de grond, dus de kans dat u er een te zien zult krijgen is klein. Maar wees voorzichtig als u een levende mol vangt, want ze hebben heel scherpe tanden en zullen zeker proberen te bijten.
De molshoop spoelen met een tuinslang
Druk je tuinslang middenin de molshoop en vind met waterkracht de opening van de hoop. Vaak zit die in het centrum van de molshoop. Spoel net zo lang tot het water gemakkelijk in de grond wegzakt, dan heb je de opening gevonden.
Deze harde werkers graven zo'n twaalf meter per uur en verzetten daarbij tot vijftien kilo aarde.
Dieper graven van nieuwe gangen levert grond op die ze kwijt moeten. Wanneer het weer warmer wordt, kruipen de regenwormen weer richting aardoppervlak. De mol gaat er ook dan weer achteraan, graaft nieuwe gangen en werpt dus extra hopen op.
Een niet al te diepe gang graaft de mol met een snelheid van tussen de 12 en 15 meter per uur. Gemiddeld weegt een molshoop één tot twee kilo, met uitschieters naar acht kilo (80x zijn eigen lichaamsgewicht).
Geuren waar mollen een hekel aan hebben.
Er zijn heel wat verschillende geuren waar mollen een hekel aan hebben, knoflook is hier een goed voorbeeld van. Een goede manier om mollen te verjagen is dan ook om ui- en knoflooksnippers in de gangen te strooien. Ook een doek gedrenkt in ammonia of petroleum werkt.
Mollen zijn in principe niet gevaarlijk, maar kunnen door hun graafgedrag wel behoorlijke schade aanrichten aan uw gazon, terras of stoep. Dit maakt dan ook hun bestrijding soms noodzakelijk.
Mollen kun je effectief vangen met een mollenklem. Dit zijn metalen klemmen met een sterke veer. Het is zeker geen diervriendelijke wijze van vangen want de mol zal het niet overleven maar eenmaal gevangen ben je wel van het probleem af.
Je kunt dus knoflookteentjes in de molsgang leggen om ze te verjagen. Maar er zijn meer planten die mollen niet fijn vinden: keizerskroon (Fritillaria imperialis), nieskruid of kerstroos (Helleborus), tuingloxinia (Incarvillea) en kruisbladwolfsmelk (Euphorbia lathyris). Mol (Talpa Europaea) komt even boven de grond.
Mollen graven gangen tot zo'n 120 centimeter diep, dit zijn de diepgelegen gangen. Deze gangen zijn ongeveer 5 centimeter breed. De mol graaft soms ook gangen die meer aan de oppervlakte liggen. De ondergrondse gangen zijn soms wel 200 meter lang.
Het plan: je maakt reepjes van oude stof, bijvoorbeeld katoen. Week de reepjes in azijn en leg ze dan in een mollengang. De mol zit niet te wachten op sterke geuren. Als deze theorie klopt, dan kom je dankzij de azijn wel van het beestje of de beestjes af.
Een kleine tuin zal dus meestal maar plaats bieden aan één mol. Omdat die mol zijn eigen territorium heeft, is het verwijderen van je bodemgast vaak zinloos. Het enige wat je doet is een thuis aanbieden aan een nieuw exemplaar.
Meest opvallend zijn de bovengrondse molshopen. Dit is omhooggestoken aarde uit de diepere tunnels. Daarnaast zie je bovengronds ondiepe 'jaaggangen' of 'ritten'. Ze zijn vaak zigzaggend en je herkent ze door omhoog geduwde graszode.
De mol heeft in het totaal 44 tanden, 22 in de onderkaak en 22 in de bovenkaak. In de boven- en onderkaak hebben ze 12 snijtanden, 4 hoektanden, 16 voorkiezen en 12 kiezen.
De leefruimte (burcht) ligt meestal onder de grootste molshoop. Graaf de molshoop voorzichtig een beetje open om te kunnn voelen welke kant de gang precies op loopt. De hoofdgang is niet alleen belangrijk om te weten bij het mollen vangen met een mollenklem. Ook de mollenval moet in een hoofdgang geplaats worden.
Na een vrij lange periode met vorst zijn de temperaturen flink gestegen. De bovenlaag van de grond is daardoor weer soepel en het beestje kan weer makkelijk graven. Een mol gaat dan alle gangen opschonen. En opgeruimde gangen zorgen voor veel verse hopen.
Bij droogte (vb zomer) graaft de mol zijn gangen dieper tot zelfs op 2 meter diepte om toch nog voldoende voedsel te vinden. Want als het grondwater zakt, dan zitten de regenwormen ook dieper en moet de mol dus dieper ondergronds wroeten om zijn voedsel te bemachtigen.
Mollen eten vooral regenwormen. Om te overleven moet een volwassen mol dagelijks minstens 50 gram eten, bijna de helft van zijn eigen lichaamsgewicht. Wormen zijn rijk aan eiwitten en bevatten ongeveer 80% water, waardoor een mol nauwelijks hoeft te drinken.
Stilzitten is er niet bij; een mol graaft zo'n 4 meter tunnel per uur. Ze eten wormen, emelten, engerlingen en andere insecten die in de bodem leven. Mollen zijn solistische dieren en behalve in het paarseizoen (van februari tot april) leven ze alleen.
Een mol leeft van de insectenlarven en wormen die hij tijdens het graven tegenkomt. Jonge mollen verplaatsen zich bovengronds en pikken daar hun graantje mee.