Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden. Het belangrijkste kenmerk van deze combinatie is dat je die in z'n geheel figuurlijk moet opvatten. Een voorbeeld van een werkwoordelijke uitdrukking is het hazepad kiezen.
Naast het werkwoordelijk gezegde (wwg) is er ook nog het naamwoordelijk gezegde (nwg). Op sommige scholen of niveaus wordt het naamwoordelijk gezegde niet behandeld.
Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doet of is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Ik ga op de fiets naar mijn werk.
Spreekwoorden zijn vaste, hele zinnen. Gezegden zijn korte, vaste woordgroepen zonder werkwoord. Zegswijzen zijn korte, vaste woordgroepen met een werkwoord. Uitdrukkingen zijn alle gezegden en zegswijzen bij elkaar.
Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Ezelsbruggetjes. Er bestaan verschillende ezelsbruggetjes om de (belangrijkste) koppelwerkwoorden te onthouden: ZWoBBeLS + HDV(ideo): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
In een zin staat een werkwoordelijk gezegde (wg) of een naamwoordelijk gezegde (ng). Een naamwoordelijk gezegde bestaat niet alleen uit werkwoordsvormen. In het naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord.
Alle projecten of evenementen die plaatsvinden op een van de hoofdnetten in Amsterdam waarbij het verkeer wordt gehinderd moeten zich melden bij het WWU-overleg (Werkgroep Werk in Uitvoering). Hoofdnetten zijn belangrijke doorgaande wegen voor fietsers, openbaar vervoer en auto's.
Het gezegde is het zinsdeel dat aangeeft welke handeling centraal staat in een zin. Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet. Het gezegde bestaat uit minstens één werkwoord, dat soms aangevuld wordt met een naamwoord of met andere werkwoorden.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Koppelwerkwoorden (KWW) kunnen het verband tussen de personen en de dingen die je noemt niet alleen uitdrukken. Ze hebben daarbij de hulp nodig van een naamwoord*.
Een zelfstandig werkwoord (zww) beschrijft een concrete of abstracte handeling of toestand. Zelfstandige werkwoorden zijn het meest voorkomende type werkwoorden. Ze kunnen, in tegenstelling tot hulpwerkwoorden, zelfstandig, dat wil zeggen zonder toevoeging van andere werkwoorden, in een zin voorkomen.
Het lijdend voorwerp herkennen
Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Voorzetselvoorwerp: bestaat (net zoals een bijwoordelijke bepaling) uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel dat je niet weg kan halen uit de zin.
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen. 4. Let op: een lijdend voorwerp zit nooit in een zin met een naamwoordelijk gezegde.
Wat is het nut van spreekwoorden en gezegden? Spreekwoorden en gezegden kunnen een taal levendiger maken. Schrijvers zullen dan ook regelmatig figuurlijk taalgebruik in hun boeken zetten. Dit maakt de tekst speelser en minder saai.
– Wie het Eerst komt, die het Eerst maalt. – Een Ezel stoot zich in het gemeen niet tweemaal aan dezelfde steen. – Voor Geld kun je de duivel doen dansen. – Wie zijn Gat brandt, moet op de blaren zitten.
Een zo'n uitdrukking is: 'waar rook is, is vuur'. Een uitdrukking direct gekoppeld aan roddelen. En als feitelijkheid in zich heeft dat, als er iets naars over iemand wordt verteld is, er vast wel een kern van waarheid bij hoort.
76 betekenissen bevatten `wie`
Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. (=Men pacteert met hen van wie men afhankelijk is.) Een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
Een afhankelijke zin (gezegdezin) Een afhankelijke zin die de functie heeft van naamwoordelijk deel, heet gezegdezin.