Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. Ik fiets naar school. Het hele werkwoord is fietsen. Wij spelen met de blokken.
Er bestaan drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Werkwoorden zeggen wat iets of iemand doet of overkomt. Hieronder wordt per werkwoord beschreven wat het inhoudt. Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden (doe-woorden) uit de zin.
De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n. Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten. Ik kan fietsen.
Het hele werkwoord is spelen. Er gebeurt iets. Het sneeuwt buiten. Het hele werkwoord is sneeuwen.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
Het werkwoord zijn is eigenlijk een heel apart geval. Zo zijn bijvoorbeeld de eerste, tweede en derde persoon onvoltooid tegenwoordige tijd respectievelijk ben, bent en is. Het lijkt hier alsof er een heel ander woord wordt gebruikt, maar het is wel degelijk een vervoeging van het werkwoord zijn.
De stam van werkwoorden als doen, gaan, staan, slaan, zien (en samengestelde of afgeleide werkwoorden als uitdoen, begaan) vinden we door alleen de n weg te laten.
Werkwoord "worden" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
Dan is de persoonsvorm het werkwoord dat het verst vooraan in de zin staat. Je kunt de persoonsvorm ook op andere manieren herkennen: Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm meestal vooraan te staan. Dit geldt niet voor zinnen die al beginnen met een vraagwoord, zoals waar, wanneer, waarom, enz..
'Zij is directeur geweest'. Deze zin heeft twee werkwoorden: 'is' en 'geweest'. Het belangrijkste werkwoord is 'geweest', dat is een koppelwerkwoord van 'zijn'. Het werkwoord 'is' is in deze zin dus een hulpwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde: is directeur geweest.
Het zelfstandig werkwoordis het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Voor het aanleren van de werkwoordspelling worden in het onderwijs – vaak in combinatie – twee instructieprincipes gebruikt: de algoritmische werkwijze en de analogiemethode. Bij de analogiemethode leren leerlingen werkwoorden vervoegen aan de hand van voorbeelden in verschillende categorieën.
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in 'Zij is heel aardig' een bijwoord; en in 'Ik kom morgen niet' zitten twee bijwoorden: morgen en niet.
(grammatica) een vervoeging van een werkwoord. De woorden ga, gaat, ging en gegaan zijn voorbeelden van een werkwoordsvorm.
Wijs of modus is een grammaticale categorie waarmee de relatie wordt aangegeven tussen een werkwoord en de werkelijkheid. In veel talen komt wijs tot uitdrukking in de morfologie, meer bepaald de vervoeging van de werkwoorden.
Hoe vind je de stam van een werkwoord? De stam van een werkwoord vind je in nagenoeg alle gevallen door van het hele werkwoord -en af te halen. Wat je na het weghalen van -en overhoudt, is de stam. De stam van worden is word, de stam van houden is houd, de stam van draaien is draai, enz.
Werkwoord. Ik wees. Jij wees. Hij, zij, het wees.
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst 'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Opletten: lastige werkwoorden
Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders. gebeurt of gebeurd? verandert of veranderd? herstelt of hersteld?