Een vormkenmerk is een artikeleigenschap waarmee de afmetingen worden vastgelegd van plaatmateriaal, staafmateriaal, rollen en volumes. Zo kunnen we bij plaatmateriaal een lengte en een breedte vastleggen, enzovoorts.
De vorm kan bestaan uit een voorschrift voor de klank, het rijm, traditionele stijlfiguren, het enjambement, strofes, de beeldspraak, het metrum (ritme) en de typografie.
enjamber = overspringen < en = in, op; jambe = been. (Hans Lodeizen, 'Het uiterlijk behang' uit Het innerlijk behang, 1952). De lezer is geneigd tussen 'fraai / In' iets langer te pauzeren dan tussen 'van / Het'. Het enjambement heeft vaak gevolgen voor de tekstinterpretatie.
Kwintet = een strofe van vijf versregels Voorbeeld: in onderstaand gedicht zijn de vierde en vijfde strofe een kwintet. Strofe 1 is een kwatrijn en strofe 2 en 3 zijn terzines. Sextet = een strofe van zes versregels Voorbeeld: in een Italiaans sonnet noemen we de twee terzetten samen het sextet.
Prozagedicht: een gedicht wat geen metrum of rijmschema kent.
Een haiku telt drie regels.
In de Nederlandstalige poëzie, zoals overigens in de meeste Europese literaturen, worden hiervoor de klassieke benamingen gebruikt. De meest voorkomende voeten zijn de jambe, de anapest (beide stijgend metrum genoemd), de trochee, de dactylus (beide dalend metrum), de spondee en de amfibrachys.
Een strofe in een gedicht kan worden vergeleken met een alinea in een tekst. De strofe wordt ook wel een vers genoemd, al is dit zeer verwarrend, omdat met een dichtvers normaal gezien 1 regel wordt aangeduid. In een liedtekst heet de strofe ook wel couplet, ter onderscheid van het refrein.
Elisie is een stijlfiguur waarbij een of meerdere klanken worden weggelaten. Dit stijlfiguur wordt vooral gebruikt in de poëzie om het metrum (ritme) te behouden als er eigenlijk te veel lettergrepen zijn. Bijvoorbeeld: 't een of 't ander, mij maakt 't niet uit.
Je herkent gedichten vaak makkelijk. Als je een gedicht hardop voorleest zul je waarschijnlijk rijm of herhalingen van woorden horen. Ook ziet een gedicht er meestal anders uit dan een gewone tekst. Ze bestaan vaak uit korte regels en zijn vaak verdeeld in versregels die bij elkaar horen: strofen.
Een sonnet is een gedicht van 14 regels en nog wat andere kenmerken.
Een kwatrijn is een gedicht dat uit vier regels bestaat. Het verwoordt vaak een korte levenswijsheid. Er wordt meestal een rijmschema gebruikt, en dit kan zowel gepaard (aabb), gekruist (abab) als omarmend (abba) zijn.
Bij een bepaalde tekstdoel hoort een bepaalde tekstsoort. Een tekstsoort kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld nieuwsbericht, reclametekst of gedicht. Hoe de tekst eruitziet, noemen we de tekstvorm.
Een tekst heeft bepaalde kenmerken: een inhoud (thema), een vorm (taalgebruik en structuur) en een bedoeling (doel). Als een leerling geïnteresseerd is in slangen en al veel over dit onderwerp weet, zal hij een tekst over slangen sneller begrijpen en kan hij vlotter een tekst over slangen schrijven.
Het dertien regels-sonnet is een vorm gemaakt door Marcy Jarvis. De karakteristiek van de vorm is, dat een veertien-regelig sonnet, dat eindigt in een rijmend distichon, veranderd wordt in een 13-regelig vers, met binnenrijm en eindrijm in de 13e regel. Rijmschema en metrum is geheel naar keuze van de dichter.
Zo heet een tweeregelige strofe een distichon, een drieregelige een terzine of terzet (in een sonnet), een vierregelige een kwatrijn, een vijfregelige een kwintet of kwintijn, een zesregelige een sextet, een zevenregelige een septet, een achtregelige een octaaf en een negenregelige een novet.
Lang pantoum – Pantoum twintig regels
Een pantoum is een uit Frankrijk afkomstige versvorm van 20 regels, waarbij een aantal van de regels wordt herhaald. Met dit schema kun je in korte tijd zelf een gedicht schrijven, waarbij de essentie van het moment of dat wat er werkelijk in je omgaat, voor je ogen verschijnt.
Jambe. In een jambe hoor je eerst een onbeklemtoonde lettergreep of woord en daarna een beklemtoonde lettergreep of woord. Een voorbeeld: Een goed | gedicht | is me | trisch door| gelicht.
Het metrum is de maatsoort, het ritme is de afwisseling van kortere en langere noten binnen deze maatsoort. Waar ritme dus gaat over wat daadwerkelijk 'klinkt', duidt het metrum op een verondersteld systeem daarachter.
Men komt zo tot de volgende rijmschema's: a a a a = slagrijm. a a b b c c = gepaard rijm. a b a b = gekruist rijm.
Chute/volta Tot slot zit er in een sonnet een wending die de chute of de volta wordt genoemd. Deze zit vaak tussen de octaaf en het sextet, dus vanaf het punt met de strofes van drie regels. Deze wending bevat een wijziging van betekenis, het is een soort omslagpunt in het gedicht.
Versregels hebben in vergelijking met de regels en zinnen in proza een grotere zelfstandigheid: visueel, in klanken en/of inhoudelijk. De dichter kiest het regeleinde bewust, het hangt er niet zoals in proza van af of de regel toevallig al 'vol' is.
De bekendste en makkelijkste rijmschema's zijn de volgende: AABB: de eerste en de laatste twee zinnen rijmen op elkaar. Dit is een vrij gemakkelijke manier van rijmen.