Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: 'Piet loopt naar huis'. Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd wordt het 'Piet liep naar huis'.
Rianne wilde gisteren fietsen.De zin staat nu in de verleden tijd.Het werkwoord 'wil' is veranderd in 'wilde'.Dit is het enige werkwoord dat is veranderd, dus is dit de persoonsvorm.
De persoonsvorm is de vervoegde vorm van het werkwoord. De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Bij langere zinnen met persoonsvormen is zowel hoe ...hoe als hoe ...des te erg gebruikelijk: Hoe ouder ik word, hoe sneller de tijd lijkt te gaan.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Het is het werkwoord dat verandert als je de persoon (het onderwerp) in de zin verandert. Voorbeeld: Ik ga naar school.
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.
De voornaamwoorden iedereen, ieder, eenieder, elk, elkeen en alleman worden als onderwerp verbonden met een enkelvoudige persoonsvorm. Van de genoemde vormen behoren eenieder en elkeen tot formeel-archaïsch taalgebruik; alleman komt voor in de uitdrukking Jan en alleman ('iedereen').
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Zoudt is een verouderde persoonsvorm die van oorsprong bij het persoonlijk voornaamwoord gij hoorde: het was gij kwaamt en gij wildet (met een -t), dus ook gij zoudt. Voor de aanspreekvorm gij is later u in de plaats gekomen. Daarbij hoort de werkwoordsvorm zou: het is zou u, net als zou hij/zij en zou jij.
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat er een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) is. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij/ u/ jullie) en de derde (hij/ zij (enkelv./meerv.)/ het/u).
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
De persoonsvorm is het werkwoord waaraan je kunt zien in welke tijd de zin staat. Ook zie je hieraan of een zin in het enkelvoud of in het meervoud staat. De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp van de zin.
Finite werkwoorden zijn werkwoorden die overeenkomen met het onderwerp en de stemming, tijd, getal en persoon uitdrukken. Non-finite werkwoorden daarentegen, komen niet overeen met het onderwerp en kunnen worden gebruikt in de tegenwoordige deelwoord-, voltooide deelwoord- of infinitieve vorm om verschillende functies in een zin uit te voeren.
Is 'je/jij wilt' dan ook fout? Nu vraag je je misschien af: als 'hij wilt' fout is, is 'jij wilt' dan ook fout? Nee, 'jij wilt' is wel correct. Zowel de vorm jij wilt als jij wil (zonder -t) is correct.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In gesproken taal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
'iedereen' gebruik je voor personen. Het betekent 'alle mensen'. Wanneer je 'iedereen' gebruikt als subject, staat je persoonsvorm in het enkelvoud. Wil je nog meer woordenschat, grammatica en oefeningen?
Verzamelnamen, zoals “de groep”, “het team” en “de jeugd”, duiden een groep personen of dingen aan. Deze termen staan in het enkelvoud en krijgen dus een enkelvoudige persoonsvorm.
Als het persoonlijk voornaamwoord niet het onderwerp van een zin is, wordt de vorm vaak bepaald door de nadruk. Voor wat betreft de nadruk wordt onderscheid gemaakt tussen volle en gereduceerde vormen. Woorden als 'mij', 'jou' 'u', 'hem', 'haar', 'ons', 'jullie', 'hen' en 'hun' worden tot de volle vorm gerekend.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons. Ze geven een bezitsrelatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord. Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Een bijvoeglijk naamwoord (adjectief) is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.