Als een ster met minstens acht keer de massa van de zon al zijn waterstof heeft verbruikt, verbrandt hij zijn eigen kern tot hij onder zijn gewicht bezwijkt en explodeert als supernova.
Ongeveer een week lang schijnt de supernova helderder dan alle andere sterren in haar sterrenstelsel. Daarna dooft ze heel snel. Alles wat overblijft is een heel klein, dicht voorwerp - een neutronenster of een zwart gat - omgeven door een uitdijende wolk van zeer heet gas.
Een ster bereikt haar eindstadium wanneer haar interne brandstof op is. In de beginfase gebruikt ze waterstof, daarna helium, en op het einde de zwaardere chemische elementen. Als de brandstof opraakt, produceert de ster niet meer genoeg energie en worden er geen kernreacties meer veroorzaakt.
'Kleine sterren kunnen wel honderd miljard jaar oud worden. Grote worden 'maar' één miljard jaar oud. ' Het proces van verbranding duurt dus zelfs bij heel grote sterren nog ontzettend lang.
Sterren ontstaan door het samentrekken van gaswolken (nevels) die wel enkele lichtjaren – de afstand die licht aflegt in een jaar tijd – breed kunnen zijn. De ineenstorting ontstaat onder de invloed van zijn eigen gewicht en de zwaartekracht. Dit proces kan enkele honderdduizenden jaren duren.
Als het helder is kan je ze goed zien als glinsterende puntjes in het donker, maar we zien maar één van die sterren alleen overdag. Dat is de zon. Heel groot en heel dichtbij. Toch is de zon maar een klein sterretje vergeleken met de andere sterren in het heelal.
De kleur van een ster verwijst naar zijn oppervlaktetemperatuur. Een rode ster is relatief koel met een oppervlaktetemperatuur van minder dan 3.000 graden Celsius. Onze zon is een gele ster: op het oppervlak heerst een temperatuur van meer dan 6.000 graden. En blauwe sterren zijn de heetste, 10.000 graden en meer.
Een ster is een bolvormig hemellichaam bestaande uit lichtgevend plasma met daarin voornamelijk (ongeveer 72% van de massa) waterstof en daarnaast ongeveer 26% helium. In sterren is de druk en temperatuur van de inwendige gasconcentratie zo hoog dat er kernfusiereacties plaatsvinden.
Op een ster kan er geen leven ontstaan, maar het leven op een planeet heeft wel de ster waarrond de planeet draait hard nodig. De ster zorgt namelijk voor licht, of meer algemeen, voor de energie die dat leven nodig heeft. De sterren "dienen" dus om dat leven mogelijk te maken en in stand te houden.
Vorig jaar werd in datzelfde tijdschrift melding gemaakt van de ster die tot nu toe werd beschouwd als de oudste. Dit hemellichaam met de naam HD 140283 heeft een leeftijd van naar schatting 13,2 miljard jaar.
Na uitputting van de waterstof in de kern gaat die omzetting verder in de schil. De buitenlagen van de ster gaan opzwellen: de ster wordt een rode reus. De temperatuur in de kern stijgt tot een waarde van ongeveer 100 miljoen graden. Hierbij ontstaan nieuwe kernreacties waarbij helium wordt omgezet in koolstof.
Als sterren sterven gebeurt dat met een gigantische explosie, genaamd een supernova. In sommige gevallen ontstaat daarna een zwart gat.
Niemand heeft ooit een ster zien sterven, maar waarschijnlijk doven ze langzaam uit. De grootste sterren sterven heel plotseling. Tegen het einde van hun leven zwellen ze op tot rode superreuzen, waarna ze uiteindelijk zichzelf opblazen in een enorme supernova-uitbarsting.
Een koude neus, reutelen en troebele ogen. Het zijn enkele symptomen die bij mensen die terminaal ziek zijn, wijzen op een naderende dood. Iemand die gaat sterven na een ziekbed, voelt zich steeds zwakker worden en heeft het gevoel dat alle kracht uit het lichaam wegvloeit. Dat kan iemand angstig of onrustig maken.
als de zon is opgebrand, dan zet-ie uit en slokt daarbij de planeten Mercurius en Venus op. Ook de aarde overleeft dit niet. Daarna krimpt de zon tot een kleine dwergster die heel langzaam afkoelt en uitdooft. Gelukkig is het voorlopig nog niet zo ver.
Wit licht van de sterren wordt in verschillende kleuren gesplitst. Blauw licht wordt sterker afgebogen dan rood licht. Het ster licht komt dus niet allemaal op dezelfde plaats terecht. Als je door de telescoop kijkt, zie je geen mooi wit puntje, maar een gekleurd vlekje.
Als een lichtstraal door die trillende lucht gaat, wordt het licht ietwat gebroken. Het resultaat is een fonkelende ster. Het licht van een ster die laag boven de horizon staat, moet een langere weg door de dampkring afleggen. Daarom zullen die sterren meer flikkeren.
Sterren met een temperatuur van rond de 5000K hebben een oranje-achtige gloed, die naar geel verloopt voor hetere sterren. Rond 6000K zijn de sterren geel/wit van kleur. Sterren heter dan dat, rond 8000K, zijn wit. Hele hete sterren, met een oppervlaktetemperatuur van 10.000K of meer, zijn blauw-wit van kleur.
Het knipperen doet iedere ster die laag aan de horizon staat. Dat komt door de rotzooi in de dampkring van de aarde. Hoe lager een ster staat (optisch), hoe langer de weg van zijn licht door de dampkring, hoe meer rotzooi dat licht moet passeren en hoe meer verstrooiing van dat licht.
Het kan een ster zijn die ongeveer zo zwaar is als de zon, met een kern van gedegene reerd helium, waaromheen waterstof wordt verbrand. Het kan ook een zware ster zijn waar in de kern helium in koolstof wordt omgezet. In zware sterren raakt het helium niet gedegenereerd.
De ster met de grootste schijnbare helderheid (afgezien van de zon!) is Sirius, de hoofdster in het sterrenbeeld Grote Hond. Sirius is vooral in de wintermaanden goed zichtbaar. Hij staat linksonder het opvallende wintersterrenbeeld Orion.
Starend naar de hemel kun je hem eigenlijk niet missen: de Poolster. Gigantisch lichtgevend en het is de ster die het noorden aangeeft. Je kan de Poolster spotten door De Grote Beer te zoeken en een lijntje van de twee buitenste sterren van de pan naar boven te trekken.
De heetste ster in het heelal is ongeveer 40.000 graden. CFBDSIR J1458+1013B blijft echter koud omdat het een zogeheten bruine dwerg is. Zulke 'mislukte sterren' hebben een kleinere massa, waardoor er niet voldoende druk ontstaat en het niet warm genoeg wordt om kernfusie van waterstof te laten plaatsvinden.
Koude sterren (met spectraaltype K en M) stralen het grootste deel van hun energie uit in het rode en infrarode deel van het elektromagnetische spectrum, en zien er dus rood uit, en hete sterren (met spectraaltype O en B) stralen overwegend in de blauwe en ultraviolette golflengten, waardoor zij er blauw of wit uitzien ...
Wel 100 keer groter dan de aarde. Door de felheid waarmee de zon schijnt, zien we overdag de andere sterren niet.