Een duidelijke vraag zorgt voor een duidelijk antwoord. Een onduidelijke vraag zal leiden tot een onduidelijk antwoord. Als je weet hoe je de goede vragen moet stellen, kun je alles weten. Een probleem is niets anders dan een vraag waar je nog geen antwoord op hebt.
Als je een nieuwe wet zou invoeren, welke zou dat dan zijn? Wat is jouw ultieme guilty pleasure? Wanneer je volgend jaar terugkijkt naar je genomen foto's, wat staat er dan zeker op? Welk smoesje heb jij de afgelopen tijd gebruikt om onder dingen uit te komen?
Weinig thuis zijn en heel veel geld verdienen of minder geld verdienen en meer tijd overhouden voor elkaar? Willen weten wat er na de dood is of gedachten kunnen lezen? Iets aan het verleden veranderen of in de toekomst kunnen kijken?
Met moeilijke vragen worden zowel (1) vragen bedoeld die lastig zijn om te stellen als (2) vragen die lastig zijn om te beantwoorden. Ook een combinatie kan worden bedoeld: de vraag is dan lastig om te stellen én lastig om te beantwoorden.
Mensen zullen pas goed aan jouw verzoek voldoen als ze daartoe zelf de bereidheid voelen. Bereidheid dwing je niet af. Je kunt een beroep doen op iemands bereidheid door hem of haar een vraag te stellen. Maar let wel goed op hoe je die vraag stelt.
“Wat als”-vragen zijn een belangrijk onderdeel van leren weerbaarder te worden. Ze betekenen dat je zelf gaat nadenken over hoe situaties ontstaan en wat je kunt doen om er weer uit te komen. Maar soms leiden ze de aandacht juist af van het echte probleem. Daarom is het belangrijk ze op de juiste manier te gebruiken.
Open vragen beginnen met: wie, wat, wanneer, waar, en ook hoe, hoe vaak, etc. Open vragen nodigen uit om je verhaal te vertellen en leveren veel informatie op. Gesloten vragen zijn 'ja'-/ 'nee'-vragen of meerkeuze vragen.
Open vragen beginnen met vraagwoorden als wie, welke, waar, hoe, wat of bijvoorbeeld waarom. Voorbeelden van open vragen zijn: "Wat heb je gehoord?" of "Waar ga je naar naartoe?"
Een journalist probeert altijd een zo volledig mogelijk verhaal te vertellen. Daarvoor wordt in de journalistiek een ezelsbruggetje gebruikt: de 5W1H-methode. Ze geven antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Elke beurt begint met het gooien van de dobbelsteen en daarna het uitvoeren van een actie. Wanneer je het spook gooit verplaats je het spook 1 kamer in de aangegeven richting. Wanneer je een aantal gooit mag je jouw speelfiguur maximaal het aantal kamers verzetten zoveel als op de dobbelsteen staat.