Voorbeeld: lopen De verleden tijd van lopen is 'liep'. De klank van dit woord verandert, vandaar dat we spreken van een
Het voltooid deelwoord vind je vaak helemaal achteraan in de zin. Je kunt die vaak makkelijk herkennen. Voltooid deelwoorden beginnen namelijk meestal met ge- en soms ook met ver-, be-, er-, ont-, her-, mis-. Je gebruikt een voltooid deelwoord om te vertellen over iets wat afgerond is.
Tegenwoordige deelwoorden worden meestal gevormd door "ing" aan het einde van een werkwoord toe te voegen (bijvoorbeeld "jump" wordt "jumping"). Tegenwoordige deelwoorden kunnen worden gebruikt als bijvoeglijke naamwoorden, als onderdeel van deelwoordzinnen en om doorlopende werkwoordstijden te vormen. Voorbeelden: Gebruik van tegenwoordige deelwoorden Hannah vond de saaie film niet leuk.
Een voltooid deelwoord is de vorm van een werkwoord die de werking als geschied voorstelt, bijvoorbeeld "gebroken" in "zijn been was gebroken". Dit artikel valt onder het portaal Woordenschat.
Methode. Het onvoltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord waarbij het nog niet voorbij of nog niet voltooid is (onvoltooid) en dus nog steeds aan de gang is. Het onvoltooid deelwoord wordt altijd gespeld als het hele werkwoord + d. Niets vermoedend verliet hij het huis.
Je verwart je terminologie een beetje tussen werkwoordsvormen en tijden. De verleden tijd gebruikt de verleden tijd van een werkwoord.De voltooid tegenwoordige tijd gebruikt de voltooid deelwoordvorm van een werkwoord en een hulpwerkwoord. "Gereden" is een voltooid deelwoord.
Erfde - geërfd is de normale vervoeging van erven. Georven komt ook voor, maar is niet helemaal neutraal. Sommige woordenboeken noemen ook de sterke vervoeging orf - georven. Orf is wat ongebruikelijk, maar georven komt geregeld voor.
Voorbeeld: lopen
De verleden tijd van lopen is 'liep'. De klank van dit woord verandert, vandaar dat we spreken van een sterk werkwoord. Het voltooid deelwoord is 'gelopen'.
Een deelwoord is een werkwoord of een woord dat is afgeleid van een werkwoord en dat een bepaalde toestand uitdrukt. Het eindigt op -ing (tegenwoordige tijd) of -ed, -en, -d, -t, -n of -ne (verleden tijd) en fungeert als bijvoeglijk naamwoord .
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
Een zin die een deelwoord bevat, is de hele frustrerende ervaring die kan worden toegeschreven aan slechte planning . De deelwoordzin bevat de modificatoren of objecten om de gedachte van de zin te voltooien.
Tegenwoordige deelwoorden eindigend op -ing . Verleden deelwoorden eindigend op -ed, -en, -d, -t, -n of -ne zoals in de woorden asked, eating, saved, dealing, seen en gone. De huilende baby had een natte luier. Geschokt liep hij weg van de wrakke auto.
Het voltooid deelwoord staat meestal achter in de zin en begint meestal met -ge.ook moet er een hulpwerkwoord in de zin staan bijvoorbeeld heb. zodat je bijvoorbeeld kan zeggen ik HEB het boek GELEZEN. dan is heb het hulpwerkwoorden en gelezen het voltooid deelwoord.
Een deelwoordzin is meestal adjectief als deze direct na een zelfstandig naamwoord volgt. En een deelwoordzin is meestal adverbiaal als deze extra informatie geeft over tijd of plaats , maar de belangrijkste tests om te bepalen of een deelwoordzin adverbiaal is, zijn altijd verplaatsing en verwijdering.
Een voltooid deelwoord deelt de zin met een ander werkwoord
Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is er altijd nog minimaal één ander werkwoord aanwezig. Dat andere werkwoord is meestal een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'. Bijvoorbeeld: Mijn cavia heeft teveel eten gehad.
ik ervaar, jij ervaart, wij ervaren. ik ervoer, wij ervoeren. ik heb ervaren.
Voorbeeld: stelen
In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. 'Gestolen' is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
Sommige werkwoorden zijn 'half onregelmatig': ze hebben gedeeltelijk een zwakke en gedeeltelijk een sterke vervoeging: bakken - bakte - gebakken. lachen - lachte - gelachen.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Onder de 'stam' wordt de basisvorm van een werkwoord verstaan, waarvan de vervoegde vormen zijn afgeleid. De stam van het werkwoord is in de meeste gevallen gelijk aan het 'hele werkwoord' (de infinitief) minus -(e)n. De stam van lopen is loop, de stam van gaan is ga.