De bijwoordelijke bepaling is in de zinsontleding een woord of woordgroep die meer informatie of een nadere omschrijving geeft over dat wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorbeelden zijn: 'Het eten is snel opgewarmd', 'Ik vertrek om 5 uur van huis' en 'Hij wacht op mij in het park'.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel.
Een bepaling is het deel van een constructie dat een nadere specificatie of omschrijving uitdrukt van de kern van die constructie en aan die kern ondergeschikt is. Er zijn twee soorten bepalingen: bijvoeglijke en bijwoordelijke. Bijvoeglijke bepalingen zijn altijd bepaling bij een zelfstandig naamwoord.
De bijwoordelijke bepaling is in de zinsontleding een woord of woordgroep die meer informatie of een nadere omschrijving geeft over dat wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorbeelden zijn: 'Het eten is snel opgewarmd', 'Ik vertrek om 5 uur van huis' en 'Hij wacht op mij in het park'.
Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin, bijvoorbeeld: de lieve kat, de stomme vogel, het leuke kind, het mooie huis.
Voor het gemak kun je zeggen dat elk zinsdeel dat nu nog over is een bijwoordelijke bepaling is. Niet, Nooit of altijd zijn altijd bijwoordelijke bepalingen.
Niet elke zin bevat een bijwoordelijke bepaling en sommige zinnen hebben meer dan 1 bijwoordelijke bepaling. Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar?, wanneer? etc. niet kan stellen.
De bijwoordelijke bepaling is datgene wat nog overblijft in de zin als je alle andere zinsdelen hebt benoemd. Een bijwoordelijke bepaling kan bijvoorbeeld meer informatie geven over tijd.
Die auto rijdt erg hard. Is erg hard een bijwoordelijke bepaling en dus een zinsdeel. Erg en hard zijn beide wel bijwoorden maar geen aparte zinsdelen. Een bijwoord dat geen deel uitmaakt van een ander zinsdeel, is ook een bijwoordelijke bepaling.
De bijwoordelijke bepaling is datgene wat nog overblijft in de zin als je alle andere zinsdelen hebt benoemd. Een bijwoordelijke bepaling kan bijvoorbeeld meer informatie geven over plaats.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij. Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doet of is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Ik ga op de fiets naar mijn werk.
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
* Let op: een BIJVOEGLIJKE bepaling is ALTIJD ONDERDEEL van een ander zinsdeel! (in voorbeeld 1: deel van het onderwerp, voorbeeld 2 deel v/h lijdend voorwerp.) Een BIJWOORDELIJKE bepaling: geeft ook 'extra informatie' aan de zin: maar NIET aan een zelfstandig naamwoord.
Inversie is de omkering van de gewone woordvolgorde 'onderwerp - persoonsvorm' in hoofdzinnen. Bij inversie staat de persoonsvorm dus vóór het onderwerp. Dat wordt gewoonlijk veroorzaakt doordat een zin begint met een zinsdeel dat niet het onderwerp of de persoonsvorm is.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Bijvoeglijke bepaling: zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin. Bijstelling: staat direct achter een zelfstandig naamwoord (of zelfstandig naamwoordgroep = meerdere woorden) en geeft meer informatie of een verklarende toevoeging over het zelfstandig naamwoord (of groep).
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
Een bijvoeglijke bijzin is een bijzin die als nabepaling bij een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord staat. Een bijvoeglijke bijzin is nooit een zelfstandig zinsdeel, maar altijd een deel van een zinsdeel. Bijvoeglijke bijzinnen kunnen verschillende vormen hebben. De belangrijkste is de betrekkelijke bijzin.