De verleden tijd van meten is mat. Meette* wordt soms wel gebruikt, zowel in België als in Nederland, maar het is geen standaardtaal.
Meten is een sterk werkwoord, dat wil zeggen dat er in de verleden tijd en/of bij het voltooid deelwoord een klinker verandert. In dit geval in de verleden tijd: ik meet – ik mat – ik heb gemeten.
meet [met|met] {ww.}
De verleden tijd van meet is met . Omdat meet een onregelmatig werkwoord is, heeft het geen -ed of -d uitgang voor de verleden tijd; de spelling verandert volledig. Daarom wordt meet in de verleden tijd veranderd in met.
Vervoeging: ik meet, jij meet, wij meten. ik mat, wij maten.
Meestal zeggen we " neem een meting ", "maak een meting", of gewoon "meten". Beide kunnen in alle verschillende tijden voorkomen.
Voorbeeld: stelen
In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. 'Gestolen' is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t. Bijvoorbeeld: gij vondt, gij hadt.
Erfde - geërfd is de normale vervoeging van erven. Georven komt ook voor, maar is niet helemaal neutraal. Sommige woordenboeken noemen ook de sterke vervoeging orf - georven. Orf is wat ongebruikelijk, maar georven komt geregeld voor.
De regel voor simple past tense is heel makkelijk te onthouden. Je hoeft alleen maar -ed toe te voegen aan de basisvorm of infinitief werkwoord, (of -d als de wortelvorm al eindigt op een e). De infinitief of basisvorm van het werkwoord is hoe het werkwoord in het woordenboek verschijnt, bijvoorbeeld "walk".
De verleden tijd van is is was: "Hij is" wordt in verleden tijd: "Hij was".
Meten is een werkwoord met een sterke vervoeging; de hoofdtijden zijn: mat(en) – heeft gemeten. (1a) In Kleine Brogel mat het Koninklijk Meteorologisch Instituut gistermiddag 28 graden. (2a) Jarenlang mat hij de hersenactiviteit van baby's tijdens het luisteren naar muziek. (3) Ze maten beiden meer dan 1,70 meter.
om de persoon die verantwoordelijk is voor iets slechts dat jou, je familie of vrienden is aangedaan, kwaad te doen of te straffen om zo een eerlijke situatie te creëren : Hij zwoer dat hij de dood van zijn broer zou wreken.
zelfstandig naamwoord. 1. de omvang, hoeveelheid, hoeveelheid of graad van iets, zoals bepaald door meting of berekening . 2. een apparaat voor het meten van afstand, volume, enz., zoals een schaalverdeling of container.
Hoofdregels voor er/daar/hier/waar + voorzetsel
Als er nog een voorzetsel in de zin voorkomt, ga dan na of dat bij het werkwoord in de zin hoort. Dat is bijvoorbeeld het geval in Ik sluit me erbij aan. Aan blijft los staan van erbij, want het is aansluiten bij iets. Aan hoort dus al bij het werkwoord.
1. “To take measures” betekent “stappen ondernemen om iets te doen”, “zich voorbereiden op een gebeurtenis”. 2. To take measurements betekent “iets meten om de exacte grootte ervan te weten”. Om dit te doen heb je een meetlint of gadget nodig.”
De correcte spelling is mocht.
Vervoeging van het werkwoord mogen: ik mag, jij mag, wij mogen. ik mocht, wij mochten.