De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
De Present Perfect bestaat uit twee delen. Je begint altijd met een vorm van 'to have' (have/has) en daar plak je een voltooid deelwoord achteraan. Dat voltooid deelwoord vorm je meestal door de stam van een werkwoord te nemen en er +ed aan toe te voegen.
De voltooid tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present perfect. Denk bijvoorbeeld aan zinnen als: Ik heb deze serie helemaal gezien. Wij zijn op vakantie geweest. Pieter heeft in het zwembad gezwommen.
Met de present perfect simple duid je een actie aan die in het verleden gebeurde én nog invloed heeft op het heden (of nog bezig is), terwijl je met de past simple gewoon aantoont dat die actie in het verleden ligt.
Om een ontkennende zin te maken in present perfect continuous voeg je het bijwoord niet toe tussen “have”/”has” en “been”. In informele contexten kun je have not of has not ook samentrekken tot “haven't niet” of “hasn't”. Voorbeeld: Ontkennende present perfect continuous The family has not been skiing this winter.
De past perfect wordt gebruikt om aan te geven dat een gebeurtenis plaatsvond voor een andere gebeurtenis. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Ik ben weggelopen nadat ik mijn dansles had gemist. Had gemist zou dan in de past perfect komen te staan. De past perfect komt vaak in combinatie met de past simple voor.
Er zijn dus een aantal verschillen tussen de Present Simple en Present Perfect. De Present Simple gebruik je vooral als je praat over feiten en andere dingen die vaak gebeuren. Bij de Present Perfect gaat het juist meer om de lengte van sommige dingen: ze zijn al langere tijd bezig en hebben nog steeds invloed.
Present perfect continuous: als iets in het verleden begonnen is en nog steeds voortduurt en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken, of als de handeling je irriteert, of bij de woorden 'recently' en 'lately'. Past perfect: als je meerdere momenten in het verleden bespreekt.
1 De Past Perfect wordt gebruikt als je het het al over het verleden hebt, maar nog verder terug in de tijd gaat. I told him that I had forgotten my keys. I could tell from her face that she had seen John. 2 De Past Perfect wordt vaak gebruikt bij tijdsbepalingen zoals when, after, as soon as en just.
De past perfect verwijst naar een tijd voorafgaand aan het nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat de ene gebeurtenis plaatsvond voor de andere in het verleden. Het maakt niet uit welke gebeurtenis eerst genoemd wordt - de tijdsvorm maakt duidelijk welke het eerste plaatsvond. when I arrived in the office.
De present perfect continuous verwijst naar een onbepaalde tijd tussen 'voor nu' en 'nu'. De spreker denkt over iets dat begonnen is, maar mogelijk nog niet in die periode is afgelopen. Hij/zij is zowel geïnteresseerd in het proces als in het resultaat, en dit proces kan nog voortduren of is net afgelopen.
have is voor ik, jij wij zij julllie (zijn) has is voor hij zij en het have: we have to go. has: He has to go.
Let op: je moet de present perfect simple tense (voltooid tegenwoordige tijd) niet verwarren met de past simple tense (onvoltooid verleden tijd). Met de present perfect simple tense geef je een handeling aan die in het verleden is gebeurd én nog steeds van invloed is op het heden (of nog niet afgerond is).
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “I went to the stores yesterday.”. Je bent in dat geval gisteren naar de winkel gegaan en die activiteit is ook gisteren afgelopen. In dat geval gebruik je dus de past simple.
De past participles van regelmatige werkwoorden worden gevormd door het suffix -ed of -d toe te voegen. De past participle van een regelmatig werkwoord is gelijk aan de past simple-vorm, wat in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd is.
Past simple: I worked at the office yesterday.She worked on her project all weekend.They worked on the farm for many years.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 𡪠worked.
Has been and have been are both present perfect forms of the irregular verb be. Has been is the form used with a third person singular subject (including the pronouns she, he, and it—but not singular they). Have been is the form used with any other subject (including the pronouns I, we, and they).
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.
Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter. - I am reading the newspaper right now. - He is laughing at me at the moment.
Functies van de Past continuous
De past continuous beschrijft handelingen of gebeurtenissen in een tijd voorafgaand aan het heden, die in het verleden begonnen is en die nog steeds aan de gang is op het moment van spreken. In andere woorden, het beschrijft een onafgemaakte of onvolledige handeling in het verleden.