Het deel van de bevolking dat gelet op zijn leeftijd in aanmerking komt voor deelname aan het arbeidsproces.
Deze groep bestaat uit personen van 15 tot 75 jaar die ofwel betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
De werkzame beroepsbevolking bestaat uit alle 15- tot 75-jarigen die in Nederland wonen en betaalde arbeid verrichten. Zij kunnen zowel in Nederland als in het buitenland werkzaam zijn.
De niet-beroepsbevolking bestaat voor het overgrote deel uit mensen die niet recent naar betaald werk hebben gezocht én niet direct beschikbaar zijn om te gaan werken. Het gaat vooral om scholieren en studenten, mensen die zorgen voor gezin of huishouden, arbeidsongeschikten en gepensioneerden.
Een werknemer is iemand die betaald werk verricht. Een werkgever is een natuurlijke persoon door wiens werk betaald werk voor anderen ontstaat, of een rechtspersoon waarbij werknemers in dienst zijn. Een samenhangend geheel van arbeidstaken wordt beroep genoemd.
De gemiddelde leeftijd van de totale bevolking is gestegen van 31 jaar in 1950 tot 42 jaar in 2019. De gemiddelde leeftijd van de werkende beroepsbevolking is nu ook 42 jaar.
Vrouwen hebben minder vaak een voltijdbaan (35 uur per week of meer) dan mannen: 29% tegenover 83%. Iets meer dan de helft van de vrouwen werkt tussen de 20 en de 35 uur per week. Tussen 2007 en 2017 is vooral het aandeel vrouwen met een grote deeltijdbaan (28 tot 35 uur) gegroeid: van 20% naar 25%.
De jeugdwerkloosheid nam het sterkst af, 3,2 procentpunt bij jonge mannen en 1,8 procentpunt bij jonge vrouwen. Bij 25- tot 65-jarigen was de afname minder groot. Bij 65-plussers steeg de werkloosheid.
Het CBS onderscheidt bijna 440 beroepen, die zijn ondergebracht in beroepsklassen. De grootste daarvan zijn de bedrijfseconomische en administratieve beroepen, de zorg- en welzijnsberoepen en de technische beroepen.
In 2017 stelde de sector van de commerciële diensten (tertiaire sector) 42% van de personen met een job tewerk. De non-profitsector (quartaire sector) is de tweede op het vlak van werkgelegenheid en telde 37% van de werkende personen.
Het aanbod van arbeid is gelijk aan de beroepsbevolking: alle personen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod dan spreken we van een krappe arbeidsmarkt, het loon zal dan stijgen. Wanneer de vraag kleiner is dan het aanbod spreken we van een ruime arbeidsmarkt. Het loon zal dan dalen.
De werkgelegenheid kun je berekenen door: Werkgelegenheid = productie / arbeidsproductiviteit.
Werkgelegenheid is de gelegenheid om te werken of het geheel van mogelijkheden in een land of streek om mensen aan het werk te zetten.
In Oostenrijk en Duitsland, waar de arbeidsdeelname van vrouwen ook relatief hoog is, werkt net iets minder dan de helft in deeltijd. Onder Bulgaarse vrouwen (en mannen) komt een deeltijdbaan het minst voor.
Frankrijk staat op een voorlaatste plaats met 1007 werkuren, op zijn beurt voorafgegaan door België met 1.011 werkuren. Ook in Polen, Duitsland, Hongarije, Nederland en Spanje worden minder dan elfhonderd uren per jaar arbeid verricht.
De Belgische arbeidskracht had het voorbije jaar een gemiddelde werkweek van 38,6 uur. Dat blijkt uit cijfers van het bureau Eurofound. Daarmee kent België één van de kortste werkweken van Europa. Alleen in Italië, Noorwegen, Ierland, Frankrijk en Finland wordt een kortere werkweek opgetekend.
Werkloosheid is een maatschappelijk probleem, omdat het direct of indirect onze economie en samenleving aangaat. Werkloosheid ontstaat door een verschil tussen vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten. Het betekent dat een deel van de beroepsbevolking dat in staat is te werken, geen werk kan vinden.
Werkloosheid bestrijden
Een manier waarop de overheid de werkloosheid kan bestrijden, is het nemen van maatregelen om de vraag naar Nederlandse producten te vergroten. Zo kan de overheid de vraag vanuit het buitenland stimuleren, de export. Dit doen ze door het geven van exportsubsidies.
Werkloosheid die ontstaat door onderbesteding. Door laagconjunctuur wordt er minder gekocht dan bedrijven maximaal kunnen produceren. Bedrijven beperken in zo'n geval hun productie. Door de lage bezettingsgraad zitten mensen thuis, die bij meer vraag (en dus meer productie) wél werk zouden hebben.
Op 1 januari 2020 telde Nederland 8 648 031 mannen en 8 759 554 vrouwen. Dat betekent dat er 99 mannen op elke 100 vrouwen zijn. Op jongere leeftijden zijn mannen licht in de meerderheid, op hogere leeftijden vrouwen.
Relatief groeide Beemster in 2021 het snelst, met 58,7 mensen per duizend inwoners. Op de tweede en derde plaats stonden Zoeterwoude en Heumen. In absolute zin groeien de grote steden het sterkst. In 2021 kreeg Amsterdam er 9 295 inwoners bij, 's-Gravenhage 5 097 en Rotterdam 3 837.
Hoe ziet de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking eruit? Gemiddeld zijn inwoners van Nederland 42,4 jaar oud. In 1975 was dat nog 33,2 jaar en in 1950 30,8 jaar. Ten opzichte van toen zijn er vooral meer ouderen en minder jongeren onder de twintig.