I've - WikiWoordenboek.
Has en have komen van hetzelfde werkwoord af: hebben, in het Engels to have. Je gebruikt has bij enkelvoud en have bij meervoud. Allebei in de tegenwoordige tijd!
In de spreektaal hoor je ook wel have got in plaats van alleen have. Have got is hier één werkwoord, ook al schrijf je het als twee losse woorden. 1 Je gebruikt have got alleen in informeel Engels en alleen in de Present Simple. In andere gevallen komt het niet voor.
I have (got) a dog. I have not got a dog. OF (korte vorm): I haven't got a dog. He has (got )a dog.
'to be' is het werkwoord 'zijn'. Dit werkwoord wordt, net als in het Nederlands, erg vaak gebruikt, zowel in de tegenwoordige als in de verleden tijd.
Het woord were is verleden tijd van to be. Het betekent was of waren. Ook kan were onderdeel zijn van de 'past continuous' werkwoordsvorm, wat uit twee delen bestaat: was/were + het werkwoord dat eindigt op -ing. De betekenis van were valt dan weg.
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!
Hoe maak je de past perfect? Je maakt de past perfect met had + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord maak je bij regelmatige werkwoorden door -ed achter het werkwoord te plakken.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
school of higher general secondary education.
De verleden tijd van dit hulpwerkwoord is 'did'. Deze wordt steeds gevormd door een infinitief. Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk een vervoeging van to be (was of were) + werkwoord met -ing erachter. Het werkt ongeveer hetzelfde als de present continuous, het enige verschil is dat je bij de past continuous de verleden tijd van het werkwoord to be gebruikt.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
Werkwoorden zijn krachtige woorden omdat ze samengesteld kunnen worden om het verleden of de toekomst te bespreken, hypothetische situaties of mogelijkheden. Zelfs met slechts 50 vaak voorkomende werkboorden in je gereedschapskist, samen met wat andere woordsoorten, kun je al veel dingen overbrengen in het Engels.
Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.