De verdamping van een vloeistof is afhankelijk van de temperatuur. De snelste moleculen bij een gegeven temperatuur kunnen ontsnappen aan het vloeistofoppervlak. Aangezien er ook moleculen aanwezig zijn in de ruimte boven de vloeistof zullen er ook moleculen weer terugvallen in de vloeistof.
Verdamping is een natuurkundig proces waarbij een stof overgaat van de vloeibare naar de gasvormige fase. In de meteorologie bedoelen we met verdamping uitsluitend de overgang van water naar waterdamp. Op land spelen planten een belangrijke rol in dit proces.
Als een stof wordt afgekoeld, gaan de moleculen in die stof langzamer bewegen. Als de temperatuur van de stof steeds verder wordt verlaagd, zullen de moleculen op een gegeven moment bijna stil staan. Bij een temperatuur van -273,15 oC staan de moleculen echt stil.
Als het smeltpunt bereikt is, dan gaan de moleculen zo hard trillen, dat ze niet meer op hun vaste plek kunnen blijven zitten. Hoewel de moleculen nog steeds dicht tegen elkaar aan liggen, beginnen de moleculen nu langs elkaar te bewegen. Als dit gebeurt, is het materiaal aan het smelten en ontstaat er een vloeistof.
Verschillende stoffen hebben een verschillend smeltpunt. Als een vloeistof in een gas verandert, dan noemen we dit verdampen. Als een gas in een vloeistof verandert, dan noemen we dit condenseren (of condensatie). Water verdampt als we het verwarmen boven de 100 °C en condenseert als we het afkoelen onder de 100 °C.
Deeltjestheorie. Wanneer de temperatuur stijgt, gaan de moleculen sneller bewegen. Als de temperatuur daalt, gaan de moleculen trager bewegen. Hoe hoger de beweging, des te meer interne energie moleculen bevatten.
Uit het feit dat een vaste stof niet gemakkelijk van vorm verandert, leiden we af dat moleculen elkaar aantrekken. Deze binding tussen de moleculen wordt de molecuulbinding of vanderwaalsbinding genoemd.
Bij vloeistoffen zijn de bindingen tussen de moleculen wat losser.Hierdoor is er wel beweging mogelijk, maar de vloeistof blijft wel bij elkaar. Vloeistof neemt de vorm aan van datgene waarin het wordt gegoten. In gassen zijn de bindingen tussen de moleculen erg zwak.
De moleculen van een stof veranderen niet als de fase verandert. De overgangen tussen verschillende fasen hebben verschillende namen: Van gas naar vloeistof: condenseren. Van vloeistof naar gas: verdampen.
Smelten is het winnen van metaal uit erts door hitte en een reductor toe te voegen. Deze vorm van extractieve metallurgie is geschikt om metalen als tin, lood, koper, ijzer, aluminium en zink te onttrekken.
De temperatuur van een object is een maat voor de gemiddelde snelheid van de deeltjes in dat object. Bij een hogere temperatuur zullen de moleculen van een hoeveelheid stof gemiddeld sneller bewegen.
Een ander voorbeeld is azijn, dat uit water en azijnzuur bestaat. Zuivere stoffen hebben een smeltpunt (=stolpunt) en kookpunt. Dit betekent dat de temperatuur tijdens het smelten, stollen of koken niet verandert. Mengsels hebben een smelttraject (=stoltraject) en kooktraject.
Het reservoir en een gedeelte van de stijgbuis zijn gevuld met een vloeistof: vroeger meestal met kwik tegenwoordig vaak met alcohol. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit.De vloeistof gaat dan in een buis omhoog. Als de temperatuur daalt, krimpt de vloeistof en daalt het vloeistofniveau.
Water verdampt door opwarming van de zon en dit worden wolken in de lucht. Het proces dat waterdamp veranderd in wolken heet condenseren. De waterdruppeltjes samen zijn wolken. Uit de wolken valt dan weer de neerslag.
Nog een nadeel van schoonmaken met warm water: er blijven zeepresten achter. Want warm water verdampt een stuk sneller dan koud water. Dweil je de vloer met warm water, dan verdampt dat water en zie je al gauw de resten van je schoonmaakmiddel.
Kook je water in een pan met deksel, dan condenseert de waterdamp, valt weer terug in de pan en moet opnieuw verdampen. Logisch dat dit het juiste antwoord lijkt.
Een molecuul of molecule is het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit. Wanneer een molecuul opgedeeld zou worden in nog kleinere deeltjes zouden de chemische eigenschappen veranderen.
Bij scheikunde leer je dat alles om je heen uit moleculen bestaat. En moleculen bestaan op hun beurt weer uit nog kleinere deeltjes: atomen. Zo bestaat één watermolecuul bijvoorbeeld uit één zuurstofatoom en twee waterstofatomen. Water bestaat uit druppels.
Wat gebeurt er als je materie, bijvoorbeeld een liter water, deelt en alsmaar verder deelt? Uiteindelijk houd je één molecuul water over. Als je een molecuul nog verder opsplitst maak je hem kapot, het is dan geen water meer.Wat je dan overhoudt zijn atomen.
De verdamping vindt plaats aan het oppervlak: moleculen met voldoende snelheid ontsnappen uit de vloeistof. Doordat de moleculen met de grootste snelheid ontsnappen, daalt de gemiddelde snelheid van de moleculen in de vloeistof. De temperatuur van de vloeistof neemt daardoor af tijdens het verdampen.
In de natuur- en scheikunde zijn intermoleculaire krachten de krachten die werkzaam zijn tussen moleculen. Talrijke fysische eigenschappen van chemische verbindingen, zoals smeltpunt, kookpunt, oppervlaktespanning en oplosbaarheid, worden bepaald door intermoleculaire krachten.
Moleculen hebben nooit een negatieve of een positieve lading, de lading is in totaal altijd 0. Soms is de lading binnen het molecuul niet helemaal gelijk verdeeld. Eén kant van het molecuul heeft een positieve lading en de andere kant van een molecuul heeft een negatieve lading.
De moleculen hebben een vaste plek en bewegen niet. Ze trillen wel, maar blijven op hun plek. Er is weinig ruimte tussen de moleculen. Hierdoor heeft een vaste stof een vaste vorm en vast volume.
De atomen in een molecuul blijven bij elkaar, omdat ze aan elkaar gebonden zitten. Dat doen ze door een gemeenschappelijk elektronenpaar met elkaar te maken. Deze wijze van binding heet atoombinding.
Microniveau: De moleculen in een vloeistof trekken elkaar stevig aan zodat ze dicht bij elkaar zitten, maar ze kunnen wel van plaats wisselen. De moleculen bewegen daardoor voortdurend dicht langs elkaar heen. Daarom is een vloeistof niet samendrukbaar, maar wel vervormbaar.