De edelen bewaakten hun aanzien en hun voorrechten.Zij lieten geen burgers toe op hun toernooien en monopoliseerden alle hogere functies in het leger en in het bestuur. Pogingen om ook de kerk in hun macht te brengen, mislukten omdat zij geen monopolie op kennis bezaten.
Dat huurden of pachtten ze van de eigenaar, vaak een edelman. Ze werkten op het land en zorgden voor het eten van deze edelman. Ze voerden reparaties uit aan het kasteel en verrichtten hand-en spandiensten. De man van adel beschermde de boeren tegen rovers en andere vijanden.
Adel in de middeleeuwen
In de middeleeuwen omringde de vorsten zich met krijgslieden en raadgevers. Zij vormden na verloop van tijd als 'ridderschap' een stand in de statenvergadering. In deze statenvergadering spraken edelen, burgers van de steden en soms ook de geestelijkheid met de vorst mee over landszaken.
Die mensen mochten dus leven op de grond van de adel. In ruil daarvoor moesten deze arme mensen (boeren) op het land werken. (Het land van de adel) De oogst (dat wat er op het stukje land verbouwd werd) was natuurlijk van de adel. Bijna alles moesten de boeren dus geven aan de “heer”.
De taak van de adel was de bescherming van clerus en derde stand. De hoge adel stond in rang net onder de koning (de vorst zat ook in de tweede stand). Deze kleine groep van grootgrondbezitters stamde nog uit de tijd van Karel de Grote.
Vooral de rijke mensen, de koningen en de mensen van adel, woonden in kastelen. De ridders woonden vaak in landhuizen. Vaak kwamen veel mensen samen in de grote zaal van een kasteel. Daar werd met veel mensen gegeten of werden zaken geregeld.
Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht. Geestelijken gaven de bevolking hoop en troost in zware tijd, ook beloofden ze voor mensen te bidden.
Je bent van adel als je afstamt van een vader die van adel is en die bovendien dezelfde achternaam heeft als jij, omdat titel en predikaat met de achternaam verbonden zijn en adeldom alleen in de mannelijke lijn kan worden doorgegeven.
Heden ten dage kan adeldom alleen aan een Nederlander verleend worden door erkenning, verheffing, inlijving of bij naamwijziging. Adeldom in Nederland vererft langs mannelijke lijn, waarbij het predicaat of titel is verbonden aan de geslachtsnaam van de vader.
De adel is een sociaal of juridisch afgebakende groep mensen (edelen) die van oorsprong een bevoorrechte positie innam. De precieze inhoud van het begrip varieert naargelang van tijd en plaats.
Naast brood en pap aten mensen in de middeleeuwen veel bonen en peulvruchten. Van melk maakten ze de 'luxeproducten' boter en kaas. Om eten langer te bewaren, werd het gedroogd, gerookt, gezouten, gezoet, bewaard onder vet of werd er zuur en zwavel aan toegevoegd.
De ongehuwde dochter van een (burg)graaf, baron, ridder of jonkheer werd aangesproken met freule. Deze aanspreekvorm is uit de mode geraakt. Weduwen van adellijke personen werden vroeger aangeduid als douairière, gevolgd door naam en titel of predikaat van de man, maar zonder de eigen naam: Douairière A.B.C.
adel = De hogere klasse binnen de aristocratie waarvan titels, bezit, en privileges worden behouden en doorgegeven via overerving. Gebruik `edelen (aristocraten)` voor individuele leden van de adel.
Prins is de hoogste adellijke titel, maar kan ook een (lagere) vorstelijke titel zijn. Het vrouwelijke equivalent is Prinses. Koning is na keizer de hoogste vorstelijke titel, en met deze titel wordt het (mannelijk) staatshoofd van een koninkrijk aangeduid. Het vrouwelijke equivalent wordt koningin genoemd.
De middeleeuwse mannen zijn gemiddeld niet ouder dan 38 jaar geworden! Een enkeling werd ouder en bereikte soms de leeftijd van 70, maar de meeste mannen vonden hun dood tussen een leeftijd tussen 20 en 29 jaar.
De formele titulatuur hooggeboren en hoogwelgeboren is sterk verouderd. Bij het aanspreken van adellijke personen kun je gewoon meneer of mevrouw gebruiken. Voor leden van het Koninklijk Huis gelden er nog wel formele regels voor adressering, aanhef en aanspreking.
Sterft bijvoorbeeld een hertog, dan wordt zijn zoon de nieuwe hertog of de dochter de nieuwe hertogin. Daarom horen de kinderen van de edelen ook in de adel.
Van de oudste adel weten we weinig, maar vanaf de 12e eeuw zijn de eerste families te onderscheiden. Bekend is de familie van de Utrechtse bisschop Hardbert van Bierum (1139-1150), die de rechtsmacht over Coevorden en Drenthe verwierf en erfelijk prefect (bisschoppelijk vertegenwoordiger) van Groningen werd.
De uitdrukking "blauw bloed" wordt in de zin "Hij/zij heeft blauw bloed" gebruikt om aan te duiden dat iemand tot de adelstand behoort.
Adel in Nederland
Er zijn zeven titels in totaal. Van hoog naar laag: prins/prinses, hertog, hertogin, markies, markiezin, graaf/gravin, burggraaf/burggravin, baron/barones, ridder. De titel Ridder komt het minste voor, daar zijn slechts zeven families van in Nederland.
De eerste stand was de geestelijkheid. De mensen in deze groep werden ook wel 'zij die bidden genoemd'. Dit waren namelijk mensen die zich bezig hielden met het geloof: de bisschoppen, monniken en priesters. Aan het hoofd van de kerk stond de paus.
Een geestelijke is iemand die, vaak door een bepaalde religieuze wijding, de bevoegdheid heeft gekregen om godsdienstonderricht te geven en/of bepaalde gewijde handelingen te verrichten en/of religieuze bestuursfuncties uit te oefenen.
De hogere burgerij binnen de derde stand (ook wel de bourgeoisie genoemd) wilde gelijkheid en stemrecht. Ze vonden het oneerlijk dat ze wel belasting betaalden, maar geen invloed hadden op het bestuur.