Een oeverwal is een natuurlijke landschapsvorm die ontstaat langs meanderende rivieren.
Oeverwallen zijn langgerekte hoogtes die langs de oever van een rivier liggen. Ze zijn door de rivier zelf gevormd door afzetting van grof zand en fungeren als een soort 'natuurlijke dijk' die de rivier in zijn stroombedding houdt. Alleen bij hoog water kunnen oeverwallen overstromen.
Voordat de rivieren ingeperkt waren door dijken overspoelden ze bij hoogwater het omringende land. Op het land neemt de stroomsnelheid van het water af, het zwaardere zand zakt vlak langs de oevers naar de bodem en vormt de oeverwallen. De lichtere kleideeltjes worden door het water nog wat verder meegenomen.
Een stroomrug is een in het landschap zichtbaar restant van een voormalige rivierbedding. Door gestage zandafzetting (sedimentatie) kwam de rivier en het deel onmiddellijk langs de rivier steeds hoger in zijn omgeving te liggen.
Een restgeul is een lineaire depressie in het landschap, recht of gebogen, die ontstaat bij het wegvallen van wateraanvoer na avulsie (geulverlegging) of bijvoorbeeld na het afsnijden van een meanderbocht (fig. 5.4). Ze worden doorgaans opgevuld met silt, klei en veen.
Komgronden zijn diepere zones in riviervalleien. Als de rivier buiten haar over treedt, bezinkt een dun laagje fijn slib (klei) in deze kommen. Dichter bij de oeverwallen bezinkt het grovere bodemmateriaal. Komgronden en oeverwallen komen daarom samen voor.
Door de lage stroomsnelheid bezinken de meegevoerde zand- en kleideeltjes (sediment). Aan de monding van een rivier raakt de bedding soms verstopt, waardoor het water steeds nieuwe uitgangen naar zee moet zoeken. Zo ontstaat een delta: een gebied vlak voor de monding, waar de rivier zich vertakt in vele rivierlopen.
Het verhang is het relatieve hoogteverschil van de rivier. Meestal wordt dit gemeten in m/km of cm/km. Hoe berekenen we het verval? Je deelt het verval door de afstand tussen de twee plekken waar je het verval van hebt genomen.
Kribben, de stenen 'dwarsliggers' in de rivier, zijn erg belangrijk bij de afvoer van water, ijs, grind en zand. Ze beheersen deze afvoer en houden zo de rivier en de oever op zijn plaats. Zo blijft de rivier bij laagwater bevaarbaar voor de scheepvaart.
Een kom is een laaggelegen gebied naast een rivier waarin klei is afgezet. Kommen ontstaan bij de overstromingen van rivieren in de benedenloop van de rivier. Als de rivier overstroomt, blijft er zand en klei achter.
Waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit
Meer ruimte voor rivieren betekent ook een andere inrichting van het rivierengebied. Het levert niet alleen meer waterveiligheid op, maar ook nieuwe natuur- en recreatiegebieden. En daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor mens en dier.
Een rivierbedding is de bodem van een stroom, rivier of beek en is begrensd door de oevers van de normale waterstroom, het zomerbed. De uiterwaarden zijn de gebieden langs de rivier die bij hoog water overstromen.
Deze combinatie van zand en klei is zeer vruchtbaar. De rivierklei bevat allerlei goede mineralen en kan goed water vasthouden, en het zand zorgt ervoor dat plantenwortels zich goed een weg door de bodem kunnen banen. Ook is zand erg waterdoorlatend, waardoor het overtollige water goed weg kan lopen.
Het gebied tussen rivier en dijk is een uiterwaard. De uiterwaarden langs de grote rivieren hebben een belangrijke functie voor de veiligheid van bewoners. Zij voeren namelijk bij een hoge waterstand rivierwater af. Daarnaast vormen ze een belangrijk leefgebied voor planten en dieren.
Met een rivierlandschap ofwel fluviatiel landschap wordt een rivier met haar aanliggende landschap bedoeld. Rivierlandschappen komen op alle continenten op Aarde voor en hebben doorgaans een ander geomorfologisch karakter in de bovenloop, middenloop en benedenloop van rivieren.
Door de kribben op sommige plekken een stukje lager te maken kan het water sneller over de kribben stromen. p sommige delen in de Waal worden langsdammen aangelegd. Langsdammen kunnen voor meer water standdaling zorgen dan de kribben. de oevergeul noemt.
De rivier wordt veel gebruikt door de scheepvaart. Hij is zo'n 85 kilometer lang en 150 meter breed. De diepte ligt tussen 2.5 meter en 1.1 meter onder NAP. De Waal is veruit de waterrijkste arm van de Rijn in Nederland (65% van de waterafvoer) en ook de voornaamste voor de scheepvaart.
Krib = Stroomafremmer of strekdam in een rivier. zeebreker = •stenen strekdam dienend om de kracht van de golven te breken. Silodam = De Silodam is een strekdam in het westelijk havengebied van Amsterdam.
Verval is het hoogteverschil gemeten over de afstand tussen punt A en punt B. De horizontale afstand kan verschillen. Verhang is het hoogteverschil gemeten over 1 kilometer.
Debiet = Volume afvoer / Tijdseenheid = het volume water dat afgevoerd wordt door de rivier per tijdseenheid. Regiem = Variatie in de afvoer hoeveelheid / Tijdseenheid = de variatie in het volume dat afgevoerd wordt door de rivier per tijdseenheid.
Rivieren kun je onderverdelen in twee soorten: Oceanische rivieren: dit zijn rivieren die uitmonden in een zee of een oceaan. Continentale rivieren: dit zijn rivieren die eindigen in een meer, moeras of woestijn.
In de buitenbocht stroomt ie het snelst. Het zand en grind dat in het water zit, botst daar hard tegen de oever, waardoor er stukken van de oever afbreken. Beetje bij beetje wordt de buitenbocht dus steeds groter. In de binnenbocht gebeurt het tegenovergestelde.