Iemand iets te (of ten) goede houden, d.i. in eigenlijken zin: iets iemand in diens voordeel aanrekenen; hem er als 't ware voor crediteeren (hd. jem.
ten goede komen (ww) : bevorderlijk zijn voor, ten nut komen, van pas komen.
Wie noten wil hebben en houwen, moet jonge bomen hebben en ouwe. Boerenregel. De notenboom groeit langzaam. Ezels, kwezels en notenbomen moeten met slaan worden goedgemaakt.
Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet. Het gezegde bestaat uit minstens één werkwoord, dat soms aangevuld wordt met een (voor)naamwoord of met andere werkwoorden. Er bestaan twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.
Onder een uitdrukking wordt een vaste combinatie van woorden verstaan waarmee meestal indirect een situatie wordt benoemd. Een uitdrukking kan zijn: een staande uitdrukking: een standaardformulering die in bepaalde situaties telkens terugkeert.
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden.
Je kind vindt het werkwoordelijk gezegde door een zin op de juiste manier te ontleden. Hij begint met de persoonsvorm en gaat vervolgens op zoek naar het onderwerp. Wanneer je kind deze zinsdelen gevonden heeft, is hij in staat het gezegde te vinden.
Een voorbeeld van een spreekwoord is: "na regen komt zonneschijn". Een voorbeeld van een gezegde is: "een nieuwsgierig aagje". Zoals je wel kunt opmaken uit deze voorbeelden, zie je dat de uitdrukkingen niet letterlijk bedoeld zijn. Je moet ze daarom ook niet op die manier opvatten.
In goed te pas zijn zit hetzelfde woord pas, maar dan in de betekenis 'goede omstandigheden'. Ook te pas zijn en wel te pas zijn kwamen voor. Deze uitdrukkingen hebben betrekking op hoe je je voelt: je bent (weer) gezond, fit en alert.
Antwoord. Als bijvoeglijk naamwoord moeten deze woorden los worden geschreven. Ze hebben dan hun letterlijke betekenis: te kort betekent 'korter dan gewenst', te veel 'meer dan gewenst, in een te grote hoeveelheid' en te goed betekent 'beter dan nodig, van een te hoge kwaliteit'.
Het ga je goed betekent 'Ik hoop dat het je goed zal gaan'. De werkwoordsvorm ga is een aanvoegende wijs. We drukken daarmee onder meer een wens uit. De aanvoegende wijs komt nog bijna alleen voor in vaste uitdrukkingen.
Een zegswijze is een zin die geen vaste vorm heeft zoals het spreekwoord. Daarnaast kan een zegswijze, zoals het woord zelf al zegt, juist verschillen van vorm. Je zegt het dan op een andere wijze.
Een gezegde is ook onveranderlijk. Het is een vaste uitdrukking waarin de woorden een figuurlijke betekenis hebben.
Om hierachter te komen stel je jezelf de volgende vraag: Wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]? Indien je op beide vragen 'ja' kan antwoorden is er een naamwoordelijk gezegde.
Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde. voorbeeld: Vanmorgen heb ik een glas laten vallen.
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
“Wie goed doet, goed ontmoet”, is een bekende Nederlandse uitdrukking. Die uitdrukking betekent – kort door de bocht – dat goede dingen je ten deel zullen vallen als je zelf goed bent voor anderen. Het gezegde bevat een diepe waarheid die in het bedrijfsleven meer en meer opgaat.
'Heeft' is de persoonsvorm. Ook 'uitgedeeld' is een werkwoord. Het werkwoordelijk gezegde is 'heeft uitgedeeld'. Soms is de persoonsvorm het enige werkwoord in de zin.
Het gezegde geeft de handeling van de zin aan.Het gezegde zegt iets over het onderwerp: wat het onderwerp doet of is. Meestal bestaat het gezegde uit alle werkwoorden in de zin, soms aangevuld met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
In het taalgebruik nemen uitdrukkingen en spreekwoorden een belangrijke plaats in. Een zo'n uitdrukking is: 'waar rook is, is vuur'. Een uitdrukking direct gekoppeld aan roddelen. En als feitelijkheid in zich heeft dat, als er iets naars over iemand wordt verteld is, er vast wel een kern van waarheid bij hoort.
huis woont, moet niet met stenen gooien meestal: wie zelf aan kritiek blootstaat, kan maar beter geen kritiek op anderen uiten.
Wanneer wij enorm transpireren, zeggen wij vaak dat we zweten als een otter.
Boontje komt om zijn loontje betekent dat iemand zijn verdiende straf krijgt. Het spreekwoord komt eigenlijk alleen maar in Nederland en in België voor. Maar de Belgen zeggen het andersom: Loontje komt om zijn boontje! het gaat waarschijnlijk over een sprookje.