Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar, ons enzovoort. Ze drukken uit dat er een relatie van bezit of herkomst is tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
Woorden als mijn, jouw, uw en zijn zijn bezittelijke voornaamwoorden: 'Dat is mijn fiets', 'Vergeet jouw/uw tas niet! ', 'Ik houd van de herfst en zijn kleuren. ' Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord.
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord 'zijn' van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als 'mijn', 'jouw', 'zijn' of 'haar'.
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen (persoonlijk). Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).
Het bezittelijk voornaamwoord (afgekort: bez. vnw. of bzvnw) of possessief pronomen, in het Latijn pronomen possessivum genoemd, is in de taalkundige benoeming een voornaamwoord dat vooral een bezitsrelatie uitdrukt, bijvoorbeeld tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld "haar boek".
Mijn wordt afgekort tot m'n en dat wordt weer veranderd in me. Voorbeelden: Ik ga dat even aan me moeder vragen. (In plaats van: Ik ga dat even aan mijn moeder vragen).
In tegenstelling tot hoe veel ouders het doen kun je ook gebruik maken van de baby-led weaning – of kort gezegd BLW – methode gebruiken. Dat houdt in dat je de controle volledig in handen van jouw kind legt. Ze krijgen een enorme zelfstandigheid zodat ze zelf kunnen ontdekken wat ze willen eten en hoeveel ze eten.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar, ons enzovoort. Ze drukken uit dat er een relatie van bezit of herkomst is tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
In het schema zie je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn. Je kunt de woordsoorten bepalen door het woord te vervangen door hij, hem of zijn. Hun en hen worden vaak verkeerd gebruikt.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc. Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
De juiste spelling is: Ik heb jou jouw auto zien parkeren. Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Het staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord: dit is jouw jas. Maar je kunt het ook zelfstandig gebruiken, zoals in dat is de mijne. Als je mijn, jouw en zijn zonder nadruk uitspreekt, zeg je m'n, je en z'n.
Een bezitsvorm of genitief* maken we doorgaans door een s toe te voegen aan een zelfstandig naamwoord. Dat kunnen we doen bij bepaalde soortnamen die naar personen verwijzen (mijn broers fiets) en bij eigennamen (Annie M.G. Schmidts verhalenbundel).
In sommige gevallen is zowel jij als jou mogelijk na dan, als of zoals, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
Hieronder zie je ze in een schema. Let op! Als een vrouwelijk zelfstandig naamwoord begint van een klinker, gebruik je altijd mon, ton of son.
Helaas een taalfout in opkomst: jou huis, jou e-mail, jou baan. Ja, het klopt dat bezittelijke voornaamwoorden zo kunnen klinken als je ze snel (of slordig) uitspreekt. Maar nee, het woord 'jou' gebruik je nooit wanneer het om een bezit gaat. Dan hoort er een w achter jou: jouw.
Het rijtje ik, jij, hij, zij
Dat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp van de zin zijn. Daarom worden ze ook wel de onderwerpsvorm genoemd. De bekendste van dit rijtje zijn 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
Om naar een vrouwelijke persoon te verwijzen kan in de standaardtaal in het hele taalgebied als voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord enkelvoud altijd haar gebruikt worden.
“Hun” kun je gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Dan verwijst het woord altijd naar meerdere personen. Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken.
Je is niet alleen de gereduceerde vorm van het bezittelijk voornaamwoord jouw, maar ook van de persoonlijke voornaamwoorden jij en jou. (6) Als je wilt, kun je bij ons blijven slapen.
Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen
Gaat het om een kww(koppelwerkwoord), hww(hulpwerkwoord), zww(zelfstandig werkwoord)?
Een zelfstandig werkwoord (zww) beschrijft een concrete of abstracte handeling of toestand. Zelfstandige werkwoorden zijn het meest voorkomende type werkwoorden. Ze kunnen, in tegenstelling tot hulpwerkwoorden, zelfstandig, dat wil zeggen zonder toevoeging van andere werkwoorden, in een zin voorkomen.
Onbepaald lidwoord (olw) = een. Zelfstandig naamwoord (zn) = mens, dier, ding of gevoel. Bijvoeglijk naamwoord (bn) =Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.