Wanneer je een goede onderzoeksvraag hebt bedacht ga je een hypothese opstellen. In het onderzoek maak je vaak gebruik van hypothesen om te bepalen wat voor experiment je moet doen om je vraag te beantwoorden. In het kort is een hypothese een mogelijke verklaring van een fenomeen.
In een hypothese formuleer je al een verwachte uitkomst; het antwoord dat je verwacht nadat je onderzoek hebt gedaan. Je gaat uit van een bepaalde stelling en onderzoekt vervolgens of die stelling klopt (of niet). Een hypothese is daarmee een veronderstelling; een voorspelling; het is een voorlopig idee over gedrag.
Een hypothese is een voorlopige stelling waarin je aangeeft wat je verwacht te vinden in je onderzoek. Vervolgens toets je deze hypothese met behulp van je wetenschappelijke onderzoek, zoals een experiment of correlationeel onderzoek. Je stelt de hypothese altijd op voordat je het onderzoek uitvoert.
Hypothesetoetsen kun je altijd inzetten, indien er sprake is van twist, twijfel en/of grote gevolgen. Algemeen geldt hier: bewijs dat een effect niet alleen geldt als aanname (op basis van gevoel of een steekproef), maar juist ook voor de langere termijn (populatie).
De hypothese voorspelt wat je als onderzoeker verwacht dat er gaat gebeuren. Het doel van het onderzoek is om te bepalen of de voorspelling foutief is of niet. Er zijn altijd meerdere variabelen die het effect kunnen verklaren waardoor er een hoge kans is dat jouw hypothese niet correct is.
Hypothesen zijn anders dan verwachtingen: ze zijn eigenlijk het vervolg erop. Is een aanname nog een algemene verwachting over de resultaten, een hypothese wordt heel specifiek geformuleerd over een eigenschap in je populatie. Verder omschrijf je de aard van je veronderstelling en de richting, tenminste als die er is.
Bij kwantitatief onderzoek analyseer je de data door middel van hypothesetoetsing van de nulhypothese en alternatieve hypothese. Je voert een statistische analyse uit en vergelijkt de verkregen p-waarde met het vooraf gekozen significantieniveau.
Bij hypothesen toetsen gaat het om door middel van een steekproef uit die populatie beslissen welke van beide hypothesen als waar kan worden aangemerkt: H 0 wordt verworpen of wordt niet verworpen. Je moet wel vooraf afspreken bij welke waarden je H 0 verwerpt, dit noem je het kritieke gebied van de toets.
Het formuleren van deelvragen en hypothesen
Een onderzoeksvraag is vaak te groot om eenvoudig te kunnen beantwoorden. Om het onderzoek beter uit te kunnen voeren is het daarom verstandig om je onderzoeksvraag op te splitsen in een aantal deelvragen.
Strikt genomen is de p-waarde een maat voor de kans dat de nulhypothese ten onrechte is verworpen (en het gevonden verschil tussen onderzoeksgroepen dus in werkelijkheid op toeval berust). Praktisch gezien is de p-waarde een waarde tussen 0 en 1, die wordt bepaald door middel van een statistische toets.
Je probleemstelling beschrijft het probleem dat onderzocht wordt. De doelstelling geeft aan waar het onderzoek inzicht gaat verkrijgen. De hoofdvraag (of centrale onderzoeksvraag) is de vraag met betrekking tot het probleem waarop je scriptie een antwoord geeft.
De eerste stap om tot een juiste onderzoeksvraag te komen is het beantwoorden van de vraag 'waarom ga je onderzoeken, evalueren of monitoren? ' Het beantwoorden van deze vraag geeft je een beeld van het soort onderzoeksvraag dat je gaat stellen, welke informatie je nodig hebt en welke antwoorden je nodig hebt.
Een werkhypothese of onderzoeksvraag wordt afgeleid uit een wetenschappelijke theorie. Een hypothese wordt zodanig verwoord, dat ze in een geschikte onderzoeksopzet falsifieerbaar is, dat wil zeggen verworpen kan worden.
Voor scripties en overige academische teksten geldt veelal dat de ik-, jij- en wij-vorm als te informeel gezien worden.
Formuleer een open vraag
Begin hoofdvragen bijvoorbeeld met de volgende woorden: 'in hoeverre', 'welke' of 'wat'. Hiermee kun je gemakkelijk een open vraag formuleren en een breder onderzoek doen. Voorkom echter het gebruik van 'waarom' in je hoofdvraag. Dit maakt je onderzoek te breed en niet specifiek genoeg.
Wanneer de gevonden waarde in belangrijke mate afwijkt van de onder de nulhypothese verwachte waarde kunnen we de nulhypothese verwerpen. De gevonden associatie of het gevonden verschil wordt dan statistisch significant genoemd.
De t-test, ook wel t-toets genoemd, wordt gebruikt om de gemiddelden van maximaal twee groepen met elkaar te vergelijken. Je kunt de t-test bijvoorbeeld gebruiken om te analyseren of moedertaalsprekers gemiddeld sneller spreken dan niet-moedertaalsprekers.
Een term die aangeeft of een verschil te verklaren is door toeval. Er is sprake van een significante verschil als het verschil niet te verklaren is door toeval maar door iets anders. Op dat moment kunnen er ook conclusies getrokken worden uit zo'n bevinding.
Als de alternatieve hypothese al een richting geeft aan het verschil (bijvoorbeeld mannetjes kikkers zijn groter dan vrouwtjes kikkers) mag je éénzijdig toetsen. Als je vooraf geen verwachting hebt over de richting van het verschil (Ha: mannetjes en vrouwtjes kikkers zijn niet evengroot) moet je twee-zijdig toetsen.
Maak een lijst van alle scores en vind het gemiddelde. Trek het gemiddelde af van iedere score om de afstand (afwijking) tot het gemiddelde te berekenen. Bereken voor iedere afwijking het kwadraat. Tel alle gekwadrateerde afwijkingen bij elkaar op.
De p-waarde (p-value) is een getal tussen 0 en 1, waarmee je bepaalt of een steekproefuitkomst statistisch significant is. Wanneer de p-waarde kleiner is dan het gekozen significantieniveau kun je stellen dat dat de gevonden uitkomst extreem genoeg is om je nulhypothese te verwerpen.