In een normale zin komt de persoonsvorm na het onderwerp. Als je in een zin de volgorde van onderwerp en persoonsvorm omdraait, spreek je van inversie. Je mag inversie alleen gebruiken in vraagzinnen, in zinnen die beginnen met een ander zinsdeel dan het onderwerp of in zinnen die beginnen met een bijzin.
De toegenomen moeilijkheid om visuele stimuli te leren herkennen die normaal op een bepaalde manier worden weergegeven, als ze ondersteboven worden aangeboden.
Het verschijnsel betreft zinnen waarin een ander zinsdeel dan het onderwerp op de eerste plaats staat, en ja/nee-vragen waarin de persoonsvorm vooropstaat. Voorbeelden van zinnen met inversie: (1) Morgen ga ik naar de markt. (2) De vuilniszakken heeft hij vanochtend op de hoek van de straat gezet.
Inversie is de omkering van de gewone woordvolgorde 'onderwerp - persoonsvorm' in hoofdzinnen. Bij inversie staat de persoonsvorm dus vóór het onderwerp. Dat wordt gewoonlijk veroorzaakt doordat een zin begint met een zinsdeel dat niet het onderwerp of de persoonsvorm is. Ook in ja-neevragen is er inversie.
Een foutieve inversie is een fout in de woordvolgorde van de zin. De volgorde is meestal onderwerp + persoonsvorm + de rest van de zin. Bij een foutieve inversie verwissel je het onderwerp en de persoonsvorm van plaats, terwijl dit niet zou moeten.
De congruentiefout, ook wel incongruentie, genoemd, is een stijlfout die wij heel vaak tegenkomen in scripties en verslagen. De congruentiefout wordt gemaakt wanneer het onderwerp en de persoonsvorm in een zin qua 'getal' niet met elkaar overeenkomen.
Een bijzin (ook wel afhankelijke of ondergeschikte zin) is een zin die een zinsdeel kan zijn in een zin of een onderdeel van een zinsdeel. Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat.
Inversie. Bij inversie draai je je onderwerp en je werkwoord om. Een zin als "tu vas au foot" wordt dan "vas-tu au foot?". Zoals je kan zien, komt er tussen het werkwoord en het onderwerp een liggend streepje, in het Frans "tiret" genaamd.
Ook wordt er aangegeven hoe het werkt in de directe rede of indirecte rede. Est-ce que = Wat (aan het begin van een vraagzin, betekent letterlijk "is het dat", wordt niet in het Nederlands vertaald. Est-ce que tu as faim?
Als er bij een samentrekking geen sprake is van dezelfde betekenis, dezelfde grammaticale functie en dezelfde plek in de zin, dan gaat het om een foutieve samentrekking. Enkele voorbeelden daarvan zijn: Hij heeft een diploma en daar hard voor gewerkt.
Normaal daalt de temperatuur met de hoogte maar boven een inversie (temperatuuromkering) stijgt de temperatuur juist met de hoogte. Een inversie houdt niet alleen mist en kou gevangen in de onderste luchtlaag. Bij een inversie ligt de warme luchtlaag als een soort deksel op de koudere luchtlaag aan het aardoppervlak.
Bij een samentrekking kies je ervoor delen van woorden, woordgroepen of zinnen weg te laten in plaats van ze telkens te herhalen. Voorbeelden zijn land- en tuinbouw, oude en nieuwe boeken en hoofd- en kleine letters.
Eversie is de beweging van de voetzool van het mediane vlak vlak af, dus naar lateraal (pes valgus). De tegenovergestelde beweging is inversie (pes varus). Inversie en eversie worden niet respectievelijk supinatie en pronatie genoemd, analoog aan de bewegingen van de hand.
Luchtverontreiniging. Het nadeel van een inversielaag is dat de luchtkwaliteit sterk achteruit gaat. Door weinig wind en het zogenaamde “deksel op de pan” kan de uitstoot van schadelijke stoffen niet weg en blijft als een deken onder de inversielaag hangen. Smog is hierdoor het gevolg.
inversie: Inversie is het fenomeen dat optreedt indien een elektron omwille van extra stabiliteit zich in een ander subniveau bevindt.
Je kunt een vraag ook beginnen met het woord “est-ce que”. Dit betekent iets zoals “is het zo dat …”. De vraag “Est-ce que tu vas au supermarché?” betekent dus “Is het zo dat je naar de supermarkt gaat?” of “Ga je naar de supermarkt?”. De laatste manier is door de persoonsvorm en het onderwerp om te keren.
De ontkenning bestaat in het Frans uit twee delen: Je zet het eerste deel van de ontkenning (ne) vóór de persoonsvorm. Het tweede deel van de ontkenning (pas, plus, rien, etc.) zet je direct achter de persoonsvorm.
Wie vraagt naar personen: Wie is je docent? Wat vraagt naar zaken: Wat doe je vanavond? Waar vraagt naar een plaats: Waar woon je? Wanneer vraagt naar de tijd: Wanneer begint de winter?
De standaardvolgorde van een Franse zin is onderwerp + alle werkwoorden + lijdend voorwerp + bijwoordelijke bepaling. Alle werkwoorden komen in het Frans dus bij elkaar te staan. Dit is in het Nederlands bijvoorbeeld niet zo. Bij een ontkenning voeg je nog iets extra's aan de zin toe.
Omschrijving. Een vraagwoord is een woord dat een open vraag inleidt. Het kan een vragend voornaamwoord zijn (bijvoorbeeld wie, wat, welke), een vragend bijwoord (bijvoorbeeld waar, wanneer, hoe), een vragend voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarmee, waarvan) of het vragende telwoord hoeveel.
Bijzinnen zijn zinsdelen van de overkoepelende hoofdzin en kunnen de functie hebben van: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, en een deel van het naamwoordelijk gezegde.
De bijzin wordt ook wel een ondergeschikte of afhankelijke zin genoemd. Hij is afhankelijk omdat de bijzin een zin is die als zinsdeel fungeert binnen een zin, óf omdat het een onderdeel is van een zinsdeel. Een belangrijk kenmerk van de bijzin is dat de persoonvorm áchterin de zin komt te staan.
Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin en kan niet bestaan zonder een hoofdzin. Een ander verschil tussen een hoofdzin en een bijzin is de woordvolgorde. In een hoofdzin staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats.