Als u te diep injecteert, kan de insuline in de spieren komen, waar het sneller geabsorbeerd door de beweging van de spier wordt en minder lang actief blijft. Hierdoor kunnen er glucoseschommelingen ontstaan. Verder zijn spierinjecties pijnlijker en kunnen er blauwe plekken ontstaan.
En laten we eerlijk zijn: jezelf een prik geven doet gewoon pijn. Al beleeft iedereen de pijn weer anders. Toch is het 't beste als je het spuiten en meten zo snel mogelijk zelf onder de knie krijgt. Je moet het de rest van je leven blijven doen, en als het vanaf de eerste keer goed gaat, leg je meteen goede basis.
Waar nooit geïnjecteerd mag worden: - In een geopereerde buik of been. - Door vocht gezwollen injectiegebied of trombosegebied. - Lipodystrofie b.v. lipohypertrofie (verdikking van het onderhuids vetweefsel) of lipoatrofie ( putjes in het onderhuids vetweefsel).
Als te ondiep wordt geprikt komt de insuline in de huid terecht. In beide gevallen kunnen harde plekken en bloedingen of pijn optreden met als uiteindelijk resultaat vetophopingen of verdwijnen van het onderhuidse vet (lipodystrofie).
Tips tegen spuitplekken
Gebruik bij elke injectie een nieuwe naald. Spuit elk spuittijdstip binnen een lichaamsdeel op een andere plek. Spuit bijvoorbeeld elke ochtend in het bovenbeen. Maar wel elke ochtend op een andere plek op het bovenbeen.
Omdat een grote hoeveelheid insuline op een plek pijnlijker is bij spuiten en langzamer in het bloed wordt opgenomen wordt vaak een maximum van 50 eenheden per injectie aangeraden. Een hoge dosis zal dan over meerdere injecties per dag verdeeld moeten worden.
Het nodige aantal eenheden insuline varieert van persoon tot persoon (8 tot 200 eenheden). Meestal begin je met het inspuiten van 10 eenheden insuline 's avonds. In samenspraak met je arts kun je dan zelf de dosis verhogen, bijvoorbeeld om de drie dagen.
Het toedienen van insuline in de armen heeft niet de voorkeur. Bij gebruik van humane insuline, blijft het advies gehandhaafd: kortwerkende insuline in de buik en langwerkende in de benen of billen. Bovenbeen (dijbeen) • Geeft langzame opname van de insuline. Spuit in de bovenkant of de buitenkant van het bovenbeen.
Breng de naald helemaal in de huid en injecteer de insuline langzaam. Wanneer de injectieknop weer op 0 staat, de naald nog minstens 10 seconden in de huid laten zitten om ervoor te zorgen dat de volledige dosis geïnjecteerd is.
De techniek van het injecteren is belangrijk. Door op de juiste plek en correct te injecteren, werkt u aan een goede glucosewaarde in het bloed. Als insuline verkeerd of in een verkeerde dosering geïnjecteerd wordt, kunnen er complicaties ontstaan zoals te hoge (hyper) en te lage (hypo) glucosewaarden.
Om de werking van de insuline goed te kunnen sturen, is het van belang dat de insuline in het onderhuidse vetweefsel wordt geïnjecteerd (subcutane injectie) en niet in de spier. Als de insuline in een spier wordt geïnjecteerd, kan er ernstige hypoglykemie optreden.
Het masseren van de plaats voor of na de in- jectie kan de opname van insuline versnellen en wordt niet algemeen aanbevolen. Het- zelfde geldt ook voor het nemen van een warm bad.
Inspuitingen mogen echter niet zo maar lukraak binnen een zone gebeuren; de injectieplaats dient op 2 à 3 cm afstand van de vorige gegeven te worden. De injectieplaats dient met ongeveer één vingerbreedte ten opzichte van de vorige prikplaats te worden gewijzigd.
Waar kan ik het beste mijn insuline injecteren? Insuline moet toegediend worden in het onderhuidse vetweefsel (subcutaan) van de buik, benen of billen. Vanuit de buik wordt insuline sneller opgenomen dan vanuit de zijkant van de benen of billen.
Als alle vingers worden gebruikt bij het maken van de huidplooi, is er een groot risico dat ook de spier wordt opgetild. Daardoor kan er ongewenst een intramusculaire injectie worden gedaan.
De belangrijkste bijwerking van insuline is een hypo. U heeft dan te weinig suiker in uw bloed. U merkt dat aan hongergevoel, een bleke huid, trillen, zweten, duizeligheid, hoofdpijn, vermoeidheid en flauwvallen. Behandel een hypo direct door wat druivensuiker te eten of een drank met suiker te drinken.
Dit noemen we de 2-4-6-regel. Dit houdt in dat u iedere 2 uur uw bloedglucosewaarde meet. Is de bloedglucosewaarde tussen de 15 en 20 mmol/l, dan spuit u 4 eenheden extra. Is de bloedglucosewaarde tussen de 20 en 25 mmol/l, dan spuit u 6 eenheden extra.
Uit ervaring weten we dat 's morgens tweemaal zoveel insuline als 's avonds een goed uitgangspunt is. Op basis van uw zelfcontrole wordt de dosis aangepast tot het doel is bereikt: glucose nuchter tussen 4 en 7, en anderhalf tot 2 uur na de maaltijd onder de 9 millimol per liter.
Insuline wordt vanuit de buik sneller in het bloed opgenomen dan vanuit een arm, een been of bil. Om te zorgen dat uw insulinedosis en voeding in balans blijven met de opname van de insuline in het bloed, is het dus van belang om steeds op dezelfde tijd in hetzelfde lichaamsdeel te spuiten.
Uit onderzoek van het LUMC, TNO en zorgverzekeraar VGZ blijkt dat bijna 40 procent van de mensen met diabetes type 2 van hun ziekte af kunnen komen. Dat is dus bijna de helft! Doordat patiënten minder insuline en medicijnen nodig hebben, kan bijna drie miljard euro worden bespaard.
Waarom is het belangrijk om vóór elke injectie te ontluchten? Als u de pen NIET ontlucht, krijgt u mogelijk de verkeerde hoeveelheid insuline. Ontluchten helpt ervoor te zorgen dat pen en naaldje goed werken. Zodra de pen goed is ontlucht, dan komt er insuline uit het naaldje.
Complicaties/Bijwerkingen
Na het spuiten kan een blauwe plek ontstaan. Deze verdwijnt na enkele dagen. Ontstekingen op de plaats van injectie. Allergische reactie op het toegediende medicijn.
De lever haalt een groot deel van de glucose uit het bloed en zet deze om in glycogeen en hiervoor is insuline nodig. Als je lang niets eet, kan je lichaam glycogeen weer omzetten in glucose (suiker), zodat je bloedsuiker niet verder daalt.
De overmaat aan insuline heeft nog een ander nadeel. Insuline is namelijk een hormoon dat de vetopslag stimuleert. Als je te veel insuline in je bloed hebt, wordt het moeilijker om af te vallen. Daarom is het voor mensen met insulineresistentie of diabetes type 2 vaak zo lastig om gewicht te verliezen.
Een gevaarlijk hormoon
Maar insuline is ook een gevaarlijk middel. Bij een te hoge dosering, of een onverwacht sterke respons van het lichaam, kan na toediening de concentratie glucose zo ver teruglopen dat vitale cellen in de hersenen onvoldoende brandstof toegevoerd krijgen en afsterven.