De verschillen Zo komen bladgroenkorrels , een celwand en een grote vacuole alleen bij plantaardige cellen voor. De plant heeft bladgroenkorrels in de groene delen van een plant. Deze korrels maken glucose en zuurstof uit water, koolstofdioxide en licht.
Dierlijke cellen hebben geen celwand én geen vacuole, plantaardige cellen wel. Plantaardige cellen kunnen (afhankelijk van welk deel van de plant ze zijn) bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels hebben. Verder hebben dierlijkeen plantaardige cellen wel beiden een celmembraan en cytoplasma.
Plantaardige cellen bevatten vrijwel alle organellen die dierlijke cellen ook bevatten (zie afbeelding). Een aantal verschillen: Plantencellen hebben geen lysosomen. De vacuole, die in plantencellen heel groot is, neemt de afbreekfunctie van de lysosomen over.
Een plantaardige cel is een cel zoals die bij planten en algen voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een celwand, een membraan, een laagje cytoplasma en een vacuole: de grote, centrale ruimte die gevuld is met water en opgeloste stoffen.
Een dierlijke cel is een cel zoals die bij dieren voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een membraan en het cytoplasma; een celwand zoals bij bacteriën en bij planten ontbreekt. In het cytoplasma bevinden zich de overige celorganellen zoals golgiapparaat, mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum.
Dieren hoeven geen fotosynthese uit te voeren , dus energieproductie is de primaire functie van hun mitochondriën. In tegenstelling tot plantencellen bevatten dierlijke cellen lysosomen, die dienen als afvalverwerking van de cel.
De exacte hoeveelheid erfelijk materiaal die elke plant in zijn cellen draagt, verschilt per soort. Maar welke plant veel of weinig DNA heeft, is niet van buiten te zien. Een grotere hoeveelheid DNA staat niet gelijk aan een complexere soort.
De verschillende soorten cellen hebben ieder een eigen taak in ons lichaam, bijvoorbeeld: Zenuwcellen: de zenuwcellen geleiden elektrische impulsen. Kraakbeencellen: deze cellen zorgen voor flexibiliteit en stevigheid in het kraakbeen. Botcellen: de botcellen zorgen voor stevigheid.
Bacteriën zijn eencellige organismen, de cellen zien er anders uit dan die van planten en dieren. Ze hebben geen celkern, het is de enige groep organismen die dat niet heeft. De chromosomen van bacteriën liggen los in het cytoplasma. Ze hebben wel een celwand.
De celwand omringt het plasmamembraan van plantencellen en biedt treksterkte en bescherming tegen mechanische en osmotische stress . Het stelt cellen ook in staat om turgordruk te ontwikkelen, wat de druk is van de celinhoud tegen de celwand.
Plantencellen hebben geen lysosomen, om een paar redenen. Ten eerste hebben plantencellen celwanden die duurzaam genoeg zijn om vreemde stoffen tegen te houden die lysosomen normaal gesproken zouden verteren . Ten tweede hebben plantencellen vacuolen met hydrolytische enzymen die op een vergelijkbare manier functioneren als lysosomen in een dierlijke cel.
Plantaardige en dierlijke cellen hebben een aantal dingen gemeen. Zo hebben ze beiden een celmembraan . Dit is een dun vliesje om de cel. Dit celmembraan omringt het cytoplasma en houdt het bijeen.
Peroxisomen. Een peroxisoom is een blaasje, waarin uit voeding verkregen vetzuren worden afgebroken tot belangrijke bouwstenen voor de cel.
Omdat dierlijke cellen niet fotosynthetiseren, hebben ze geen chloroplasten nodig . Plantencellen hebben naast het celmembraan ook een celwand van cellulose: dit biedt de plant extra ondersteuning bij het opnemen van water via osmose.
De archaea hebben allerlei vormen, zoals bolvormig, staafvormig, spiraalvormig, met lobben of rechthoekig. Archaea lijken op andere prokaryoten qua celstructuur en metabolisme. Ze hebben meestal een ringvormig chromosoom in een nucleoïde (celkernachtig).
Het antwoord is: Nee. Bacterien hebben geen celkern en geen celwand. Schimmels hebben geen celkern en wel een celwand. Dat is het fundamentele onderscheid wat bepaalt of iets een plant, dier, schimmel of bacterie is.
Dierlijke cellen zijn gemakkelijk te herkennen omdat ze geen celwand hebben. Een cel zonder celwand is dus altijd dierlijk. Plantencellen zijn de enigen met bladgroenkorrels , dus zie je die groene stipjes in je cel, dan weet je al dat je met een plant te maken hebt. Bacteriële cellen hebben geen celkern .
Planten- en dierencellen hebben hun genetisch materiaal georganiseerd in lineaire chromosomen.Bacteriën missen een echte georganiseerde kern en hebben een enkel circulair chromosoon . Sommige bacteriën hebben ook extra genetisch materiaal dat wordt gedragen in kleinere circulaire fragmenten, plasmiden genaamd.
Bacteriën en archaea zijn procaryoten. Meestal zijn prokaryoten heterotroof.
T-cellen herkennen vreemde cellen, zoals kankercellen, met hun 'voelsprieten', de T-celreceptoren. Deze receptoren controleren of cellen er normaal uitzien. Als de receptor een kankercel herkent, maakt de T-cel stoffen aan om de kankercel te doden.
De cellen zijn van verschillende typen met een unieke eigen functie. Geschat wordt dat er meer dan 200 verschillende typen cellen aanwezig zijn in een volwassen mens . Enkele daarvan zijn als volgt: Stamcellen: Dit zijn de primaire cellen waaruit alle andere cellen ontstaan.
In dierlijke cellen komen kleine vacuolen voor, bijvoorbeeld vetvacuolen. In plantaardige cellen komen grote vacuolen voor, waarin water en reservestoffen liggen opgeslagen. De cel is verder opgevuld met cytoplasma, een vloeistof dat voornamelijk uit water en zouten bestaat.
Planten hebben DNA (desoxyribonucleïnezuur) omdat ze levende wezens zijn. Hoewel chloroplasten en mitochondriën wat genetisch materiaal bevatten, bevat de kern het grootste deel van het DNA in plantencellen.
Een plantencel kan knappen als er te veel water aanwezig is.
DNA aflezen
Het modelplantje Arabidopsis tha- liana (Zandraket), dat veel gebruikt wordt in genetisch onderzoek aan planten, was de eerste plant in 2000. Maar ook van Rijst en Sojaboon kent men inmiddels het DNA grotendeels. Sinds 2006 is ook de eerste DNA volgorde van een boom bekend: de Populier.