Bij mensen met een verstandelijke beperking leiden gedragsproblemen vaak tot verlies van kwaliteit van leven. Oorzaken kunnen aan fysieke, psychische en omgevingsfactoren gerelateerd zijn. Diverse artsen kunnen betrokken worden bij de diagnostiek naar oorzaken voor gedragsproblemen bij deze patiënten.
Probleemgedrag, ook wel onbegrepen of moeilijk verstaanbaar gedrag genoemd, komt regelmatig voor bij mensen met een verstandelijke beperking. Er zijn geen harde criteria om gedrag als problematisch te definiëren, maar denk bijvoorbeeld aan agressief, zelfverwondend, teruggetrokken of angstig gedrag.
Bij probleemgedrag gaat het vaak om een ingewikkeld samenspel tussen uw lichamelijke toestand en de wisselwerking met andere personen in uw directe omgeving. De oorzaak van probleemgedrag kan liggen in ziektebeelden zoals een delier, depressie of dementie. Ook de medicijnen die u gebruikt kunnen van invloed zijn.
Kinderen en jongeren met een lvb hebben beperkte sociale en probleemoplossende vaardigheden. Daardoor kunnen zij zich moeilijker redden in sociale situaties. Zij begrijpen mensen vaak verkeerd en schatten reacties van anderen niet goed in. Ook overschatten zij zichzelf vaak.
Over het algemeen wordt gezegd dat het hebben van een LVB een risicofactor is voor crimineel gedrag. Dit komt omdat zij extra kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van crimineel gedrag, door bijvoorbeeld overvraging, minder zelfcontrole, zelfvertrouwen of inlevingsvermogen.
Mensen met een LVB hebben in hun leven vaak te maken met kwetsbaarheden en tegenslagen. Zo kunnen ze zichzelf minder goed staande houden in de complexe maatschappij, kost het aangaan van sociale relaties veel moeite, hebben ze moeite met omgaan met stress en missen ze vaak sociale steun.
Een lvb kan ontstaan door verschillende biologische factoren, zoals een genetische afwijking, ziekte van de moeder tijdens de zwangerschap, en blootstelling aan giftige stoffen als alcohol, drugs en medicijnen tijdens de zwangerschap.
Vaak is er niet één oorzaak aan te wijzen. Gedrag wordt sterk beïnvloed door reacties uit de omgeving op dat gedrag. Als professional is het belangrijk dat je het gedrag van je cliënt niet ziet als 'een probleem', maar als een signaal dat iets niet goed gaat.
Bijvoorbeeld omdat diegene iets niet leuk vindt, of verdrietig is. Of misschien voelt hij zich onveilig of is hij overprikkeld. Vaak kan iemand in zulke situaties zelf niet vertellen waarom hij zich zo gedraagt. Wij spreken dan van moeilijk verstaanbaar gedrag (MVG).
We spreken van gedragsproblemen als: een kind zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. het kind, de ouders of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden.
Er ontstaan snel conflicten en sociale contacten zullen achteruitgaan. Door de negatieve en opstandige houding wordt het lastiger om taken op school, studie of werk op een aangename manier uit te voeren, omdat iemand bijvoorbeeld moeite heeft met verplichtingen of met autoriteit.
Om risico's van onbegrepen gedrag te verkleinen, probeert de medewerker agressie of extreme onrust te voorkomen zonder medicijnen toe te dienen. Dit kan door bijvoorbeeld rustgevende activiteiten aan te bieden, het laten horen van rustgevende geluiden, door handmassage of een pluche knuffel te geven.
Een gedragsprobleem kan komen door een gedragsstoornis, maar kan ook een combinatie zijn met een ander probleem, zoals ADHD, autisme of een hechtingsprobleem. Ook kan een gedragsprobleem vaak niet aan een diagnose worden gekoppeld. Een kind heeft boze buien, moeite met luisteren, zit niet lekker in zijn vel.
Lichamelijke factoren en medicijngebruik
Om na te gaan of lichamelijke factoren of medicijngebruik oorzaken zijn van het gedrag, kun je denken aan het in kaart brengen van deze punten: Neemt de cliënt medicijnen, die het gedrag kunnen beïnvloeden? Denk daarbij aan pijnstillers of benzodiazepinen.
Triple-C in het kort
Triple-C is een behandelmodel voor mensen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. De drie C's staan voor Cliënt, Coach en Competentie. Triple-C neemt niet het probleemgedrag, maar de menselijke behoeften als uitgangspunt.
'Moeilijk hanteerbaar gedrag' kan zich in verschillende vormen voordoen. Voorbeelden zijn aanhankelijkheid of kleefgedrag, agressie, apathie, decorumverlies, dwaalgedrag, hallucinaties, herhaling en nachtelijke onrust.
Dit uit zich onder meer als volgt: toont weinig initiatief, stelt zich afwachtend op, is wel goed benaderbaar. is moeilijk te betrekken in (groeps)activiteiten. toont geen geldingsdrang en/of nieuwsgierigheid naar de omgeving (bijvoorbeeld exploratiedrang)
Beschrijving gedrag
Onder agitatie vallen prikkelbaarheid, motorische onrust en agressie. Motorische onrust komt het meest voor (44%, WAALBED-onderzoek *2), maar ook wordt verbale agressie ervaren zoals vloeken, klagen, roepen. Voortdurend aandacht vragen komt eveneens veelvuldig voor.
Mensen met een ernstig meervoudige beperking (EMB) hebben zowel een ernstige verstandelijke beperking als lichamelijke beperkingen. Ze begrijpen net zoveel als een baby van een paar maanden oud en kunnen niet praten. Communiceren doen ze dus niet met woorden, maar met geluiden, mimiek en spierspanning.
Het primaire doel van Gentle Teaching is het ontwikkelen van de onvoorwaardelijke relatie, waardoor mensen (met schadelijk gedrag) ondersteund worden op momenten van stress. Een gewenst effect is dat daarmee schade voor de personen zelf of anderen stopt.
Ongeveer 30-40% van de kinderen met een LVB heeft psychische problemen. Een LVB kan samengaan met één of meer andere, psychiatrische stoornissen. De combinatie van een LVB met psychische problemen maakt een juiste beoordeling moeilijk.
Bepaalde aspecten van een lvb zijn voor de meeste mensen met een lvb hetzelfde, denk aan de behoefte aan duidelijke communicatie. Of en op welke manier er behoefte is aan ondersteuning, hangt in grote mate af van de kenmerken van een individu en sociale context waarin hij of zij zich beweegt.
Bij de communicatie richting mensen met een LVB is het belangrijk een rustige en gelijkwaardige houding aan te nemen. Gebruik korte zinnen (5-7 woorden) zonder moeilijke of buitenlandse woorden. Gebruik geen verwijswoorden (woorden die verwijzen naar een woord dat eerder is gebruikt, zoals die, dat, hem enzovoort).