De meeste libellensoorten overwinteren als ei of larve in en rond het water, maar er zijn ook soorten die voor drogere plekken of tijdelijke waterplassen kiezen om hun eitjes af te zetten.
Poelen, sloten, plassen, kanalen en andere (vrijwel) stilstaande wateren herbergen een brede keur aan libellensoorten. Dit zijn echter voornamelijk algemene soorten, die in veel verschillende watertypen voorkomen. Een uitzondering hierop vormen ondiepe, recent ontstane wateren en ondiepe kwelplasjes.
Libellen kunnen niet steken of bijten. Om te steken hebben ze simpelweg de middelen niet: libellen hebben geen angel. Libellen hebben wel kaken, waarmee ze insecten fijnkauwen. Deze kaken zijn bij de meeste soorten te zwak om door de menselijke huid heen te komen.
Wat eet een libel? Libellen eten veelal kleine, vliegende insecten zoals muggen, vliegjes en motjes. Ze eten zittend maar kunnen ook eten terwijl ze vliegen. De larven leven in het water en eten allerlei minuscule waterbeestjes en zelfs kleine visjes of kikkervisjes.
Libellen in je tuin zijn een zegen tegen muggenplagen. Daarnaast eten ze ook andere kleine insecten zoals vliegen en microvlinders. Grotere libellensoorten durven ook wel een een vlinder of een andere libel schaken. Als larve, eet de libel onderwaterinsecten en andere kleine waterdiertjes.
Libellen hebben water nodig
De libellenlarven leven op de bodem van de vijver of verschuilen zich tussen de waterplanten. Het hebben of aanleggen van een vijver is dus de eerste stap om libellen naar uw tuin te lokken.
De totale levensduur van een imago varieert van een tot enkele weken bij juffers en enkele weken tot twee maanden bij grotere libellen. Dit is dus veel korter dan het larvenstadium. De weersomstandigheden hebben een grote invloed op de werkelijke levensduur.
Libellen hebben inderdaad kaken waarmee ze hun prooien fijn malen. Maar die kaken zijn bij de meeste soorten te klein om door de menselijk huid snijden. Alleen de allergrootste soorten zoals de keizerlibel zou ons eventueel kunnen bijten maar zal dit nooit doen.
Fase 1: ei
Daar komt heel wat acrobatiek bij kijken, want libellen zelf kunnen niet zwemmen. De vrouwtjes vliegen laag over het water en dippen met hun staart naar beneden om de eitjes veilig te deponeren, tot wel duizend stuks.
Waar en hoe vind je libellen? Libellen zijn een groot deel van hun levenscyclus gebonden aan water. In vrijwel alle zoete watertypen kunnen libellen voorkomen: vennen, plassen, moerassen, beken, rivieren, enzovoorts.
'Echte' libellen hebben deze kieuwbladen niet en halen vooral zuurstof uit het water dat zich in het laatste deel van hun darmen bevindt. Bij verstoring kunnen ze dit water snel naar buiten spuiten, waardoor ze een stukje wegschieten.
Een libel wordt als het ware tweemaal geboren: een eerste keer als de larve uit het ei komt en een tweede keer als de larve transformeert tot volwassen insect. De opdracht om de levenscyclus rond te maken is razend moeilijk door de vele gevaren die libellen tijdens deze drie stadia bedreigen.
Deze reuzenlibel leefde 300 tot 275 miljoen jaar geleden en was met een spanwijdte tot 71 cm, een lichaamslengte van 43 cm en een gewicht van 450 gram het grootste vliegende insect aller tijden. De grootste libel van nu heeft een spanwijdte van 11 cm en weegt ca.
Vijanden van volwassen libellen zijn voornamelijk vogels, insectenetende zoogdieren en kikkers. Vogels die graag libellen eten zijn onder andere bijeneters, boomvalken en zwaluwen.
Er zijn ruim 6300 soorten beschreven die over de hele wereld voorkomen. In Nederland en België zijn ongeveer zeventig gevestigde soorten bekend. Door hun ontwikkelingswijze zijn libellen aan het water gebonden, maar de volwassen dieren (imago's) kunnen zich soms over lange afstanden verplaatsen.
Een libellenlarve vangt kleine waterdieren met een uitklapbare grijper. Deze grijper heet ook wel masker. De larve kan het masker bliksemsnel uitklappen. Scherpe haken pakken de prooi vast.
Juffers hebben een lang, dun achterlijf. In tegenstelling de tot echte libellen hebben de vleugels van juffers alle vier dezelfde vorm. De vleugels worden in rust meestal langs of boven het achterlijf samengeklapt. De ogen zijn gevormd als een halve bol en zijn geplaatst aan de zijkanten van de kop.
Ze hebben een netwerk van aderen. De voorrand van de vleugels is geknikt en fungeert als een soort spoiler. Dit zorgt dat de lucht loskomt van het vleugeloppervlak, waardoor er lift ontstaat. Aan de voorrand van de vleugels bevindt zich, dicht bij de vleugeltip, een gekleurde vlek: het pterostigma.
Libellenlarven leven in het water, maar gaan na een aantal jaren het water uit. Boven water vervellen ze voor de laatste keer. De larve is daarna veranderd in een volwassen insect. Als de vleugels opgepompt en droog zijn vliegt de libel weg.
Soms krult zij haar lichaam naar voren zodat ze op een stekend insect lijkt en niet zo snel wordt aangevallen. De vrouwtje die hun eieren in stengels of modder leggen doen dit met een soort legboor, waarmee zij de eitjes één voor één netjes op hun plek kan duwen.
Libellen hebben een kop, een borststuk, een achterlijf en zes pootjes. Het borststuk is heel groot. Dat komt door de grote vliegspieren. Libellen hebben hele sterke vleugels en kunnen goed vliegen.
bijten of steken geen mensen. Slechts enkele soorten rupsen, o.a. de eikenprocessierups (Thaumatopoeida) en bastaardsatijnvlinder (Euproctis chrysorrhoea), dragen irriterende brandharen; sommige rupsen hebben stugge scherpe stekels.
Het huidje barst open en valt af. Daaronder zit een nieuwe huid die iets groter is dan de vorige zodat de larve weer een stukje kan groeien. Dit vervellen gebeurt zo'n negen tot zestien keer en na elke vervelling lijkt de larve meer op de volwassen libel.
Vier soorten libellen eten in een zomer tijd op een gebied van 12 hectare zo'n 900 gram insecten, wat overeenkomt met 700.000 middelzware muggen of 1 procent van de muggenpopulatie.
Wanneer er ergens veel verschillende libellen voorkomen, betekent dat dus dat het gebied rijk is aan biodiversiteit.