Nodig zijn is in de standaardtaal alleen correct zonder lijdend voorwerp in de zin ('Er is iets nodig'). Je kunt dus wel zeggen: 'Nieuwe kleren zijn hard nodig! ', 'Er is een schroevendraaier nodig' en 'Wat is voor jou nu nodig? ' Zodra er een lijdend voorwerp in de zin staat, is alleen nodig hebben juist.
Zoals je waarschijnlijk weet, verwijst "wanneer nodig" normaal gesproken naar de tijd, terwijl "waar nodig" naar de plaats verwijst.
Volgens de officiële spelling bestaat zo nodig altijd uit twee losse woorden. In de volgende zinnen, waarin zo nodig 'als dat nodig is' betekent, ligt dat ook voor de hand: U kunt deze crème zo nodig elke dag gebruiken.
Goed zijn: aan elkaar, bij elkaar en met elkaar. Elkaar staat dus telkens los achter het voorzetsel. Een combinatie van een voorzetsel (zoals aan, bij en met) en elkaar schrijf je vrijwel altijd los.
De correcte spelling is zo nodig, in twee woorden.
Die voetballer moest zo nodig weer zijn shirt uittrekken.
Standaardtaal in het hele taalgebied zijn bijvoorbeeld zo nodig, indien nodig, desgewenst, eventueel, in voorkomend(e) geval(len) of in dat geval.
Juist is: 'Ze hebben nieuwe kleren nodig. ' 'Ze zijn nieuwe kleren nodig' is regionaal taalgebruik. Het komt in het noorden en noordoosten van Nederland voor. In het Standaardnederlands is alleen iets nodig hebben correct.
Simpele regel: altijd aan elkaar
Samenstellingen (woorden uit twee of meer zelfstandige naamwoorden) schrijf je altijd aan elkaar, zonder spaties dus. Het is bijvoorbeeld autoverzekering en niet auto verzekering. Ook langere woorden schrijf je aan elkaar, tenzij er verwarring ontstaat.
We schrijven waaraan aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is.
De correcte spelling is hoe laat, in twee woorden.
We schrijven hiervoor aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. In andere gevallen schrijven we hier voor in twee woorden.
goedemorgen / goeiemorgen / goede morgen / goeie morgen / goedenmorgen* We schrijven de woorden goedemorgen en goeiemorgen aan elkaar als we ze als groet gebruiken. Als er goedemorgen geschreven staat, kan dat ook als goeiemorgen gelezen worden: in gesproken taal wordt gewoonlijk goeiemorgen gezegd.
Het woord koffiedrinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Zoals u ongetwijfeld weet, zou "wanneer nodig" zich normaal gesproken richten op de tijd, en "waar nodig" op de plaats .
En 'indien gewenst' betekent natuurlijk gewoon als je/u wilt.
Schrijf je nu eigenlijk “We zitten erin?” of “We zitten er in?” De regel is eenvoudig: schrijf 'er' vast aan het voorzetsel dat erachter staat. Dus 'erin', 'eraan', 'ertegen', 'erop', 'ervoor', enzovoorts. Overigens geldt dit ook voor 'hier' en 'daar'.
Dit wordt nogal eens gedacht. Onderzoek toont aan dat aan elkaar schrijven zorgt voor minder spelfouten. Als je aan elkaar schrijft, is er een duidelijk onderscheid in waar het woord begint en waar het eindigt. Daarnaast zien de b en d er ook geheel anders uit.
Omdat we “andere” hebben voorafgegaan door “elk”, moet het in de enkelvoudsvorm blijven.
Om aan te geven dat er een afkorting verwerkt is in het woord, plaatst je kind een koppelteken tussen de twee delen. Sommige woorden hebben een vast voorvoegsel. 'Ex', 'adjunct', 'oud', 'interim', 'chef', 'kandidaat' en 'assistent' zijn hier voorbeelden van.
Die tekens gebruiken we als we de delen van een woord niet zonder meer aaneen kunnen schrijven, bijvoorbeeld als er klinkerbotsing is (auto-ongeluk, poëzie) of als er op de grens tussen twee delen een hoofdletter staat (anti-Amerikaans).
Je kunt in het Nederlands eindeloos veel samenstellingen maken. Dit kun je doen met zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en afleidingen. De hoofdregel is dat samenstellingen altijd aan elkaar worden geschreven.
We schrijven ertussen aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
We kunnen zowel something als anything gebruiken in negatieve vragen . Ze hebben verschillende betekenissen: Didn't she bring something to eat? (Ik denk dat ze iets meebracht.) Didn't she bring anything to eat? (Ik ben verbaasd dat ze niets meebracht.)
Hoewel er situaties kunnen zijn waarin deze woorden door elkaar gebruikt kunnen worden, hebben ze over het algemeen specifieke betekenissen en gebruikscontexten. "Alles" impliceert totaliteit of volledigheid, "alles" suggereert openheid of gebrek aan beperking, en "iets" verwijst naar een specifiek maar ongespecificeerd item of idee .